e geheerscht, men toch zijne
wezenstrekken niet zou herkend hebben.
Graaf Karel knielde neder op weinig afstand van het altaar; de lieden
van zijn gevolg namen plaats in het gestoelte. De mis begon....
De priesters zongen de morgengebeden, en de vorst, zijne stem met de
hunne parende, zeide de psalmen Davids op, terwijl in het overige der
kerk de diepste stilte heerschte. Toen de misse eenigszins gevorderd was
en graaf Karel met luider stemme den _pater_ opzeide, verliet Tancmar
Van Straten het gestoelte, haalde eene zijden beurs uit zijne tasch en
legde, volgens de dagelijksche gewoonte, eene handvol deniers op het
rustbord van 's vorsten knielbank.
Dit was een teeken voor de arme lieden, die nu van tusschen de banken en
zoo stil mogelijk den graaf naderden om eene aalmoes uit zijne hand te
ontvangen.
Ook de hoogstaltige man met den gescheurden mantel stond op. Zich diep
gebogen houdende en leunende op eenen staf, als hadde hij moeite om
zijne verstijfde beenen te sleepen, stapte hij langzaam vooruit en
schikte zich tusschen andere noodlijdenden, achter des graven rug.
Eene zieke vrouw, met een kind op den arm, stak het eerste hare hand
uit, om den denier te ontvangen, dien graaf Karel haar toereikte....
Maar op dit oogenblik wierp Burchard den gescheurden mantel zich van de
schouders; een zwaard bliksemde in zijne handen, en hij sloeg het neder
met zulk wreed geweld, dat de arme graaf, zonder zelfs eene klacht te
kunnen uiten, met gekloofd hoofd op den vloer der kerk achterover
stortte ...[55]
De arme lieden vluchtten weg van het autaar en vervulden de kapelle met
den weekreet: "Wacharm! Wacharm! Wacharm!"
Maar boven dit noodgekerm heerschte de machtige stem van Burchard, die
schreeuwde:
"Harop! Harop! Leve Willem Van Loo, graaf van Vlaanderen! Heil Willem!
Heil! Heil!"
In de benedenkerk hergalmden even ras dezelfde kreten, alsof van daar
honderd verwarde stemmen het akelig moordgeroep hadden beantwoord.
Door de afschuwelijkheid zelve der ongehoorde misdaad verstomd dachten
de ridders des graven in den eerste op geene tegenweer welke zij
overigens als onmogelijk aanzagen. Zij waren terzijde gesprongen, om de
slingeringen van Burchards zwaard te ontwijken; twee of drie waren zelfs
langs de naaste deur in bet paleis gevloden om daar hulp te zoeken.
Tancmar Van Straten wilde hen volgen; maar Ingelram Van Eessen, die nu
met vijf of zes man toeschoot, gaf hem eenen wreeden zwaardslag. Met
geopenden
|