ou openen; maar zij bekwamen geen antwoord, en het bleef binnen in
het huis zoo stil alsof geen levend wezen zich er had bevonden.
Geen middel was er om in den Steen te dringen. Dit onverwacht beletsel
voerde hunne woede ten top, en zij poogden hunne spijt lucht te geven
door het bulderen van allerlei vermaledijdingen.
Maar Ingelram Van Eessen bemerkte eenen balk, die wat verder voor de
deur van eenen wagenmaker ten gronde lag. Hij riep eenige mannen tot
zich en dezen keerden welhaast weder met den vreeselijken stormram op de
armen.
Achteruitgaande, liepen zij tegen de poort en beukten zoo geweldig, dat
de slag als een donder binnen den Steen hergalmde.
De poort was zeer sterk; zij weerstond aan vijf herhaalde botsingen,
zonder te breken of te bewegen; maar bij den zesden slag sprong een der
bovenste hengsels uit den muur en eene zijde der poort neigde
achterover. De aanvallers hieven zegevierende kreten aan. Nog een loop,
en de poort zou onfeilbaar nederstorten.
Men was met den stormram achteruitgeweken, om met verdubbelde kracht
tegen de poort te beuken. Burchard en zijne gezellen hieven hunne
zwaarden in de hoogte, gereed om den Steen binnen te stormen en hunne
vijanden neder te hakken ... toen eensklaps twee personen over den
achtermuur van den Steen in de Zilverstraat sprongen en met ongemeene
snelheid hun behoud in de vlucht zochten.
"Zij zijn het, Tanemars zonen! Slaat dood, slaat dood! Drie marken
zilvers voor elk!" riep Burchard, terwijl hij, door al zijne mannen
gevolgd, de vluchtelingen achternaliep.
Maar dezen waren te verre vooruit en zouden waarschijnlijk ontsnapt zijn
aan degenen die dorst hadden naar hun bloed, indien niet een onverwacht
beletsel hun den weg had versperd.
Zoo vervolgd door hunne wraakzuchtige vijanden, waren zij het
Giststraatje ingevlucht en zouden welhaast de Noordzandstraat bereiken.
Zij zagen reeds van verre de stadspoort; het open veld zou hun middel
geven om tusschen de boomen te ontsnappen ...
Maar daar sprong eensklaps een poorter, Berakin genaamd, met eene bijl
hun tegemoet, en hij zwaaide deze boven zijn hoofd om hen er mede te
treffen. Zij deinsden terug om den slag van het moordtuig te ontwijken:
doch, ziende achter zich de huilende drom hunner vijanden naderen,
sprongen zij kermend en hopeloos weder vooruit. Berakin trof een hunner
zoo wreedelijk, dat hij hem met eenen slag den rechterarm bij den
schouder afhakte.
De ongelukkige ridder viel neder en rie
|