dheer deze gehoorzaamheid."
Al de handen gingen in de hoogte en de kreten: "Ja, ja, wij beloven
het, wij zullen u gehoorzamen!" versmolten tot een verward en
luidruchtig geraas.
Willem Van Loo moest reeds op voorhand overwogen hebben wat hij hier zou
zeggen; want hij hernam onmiddellijk het woord.
[Illustratie: Vrienden van Kerlingaland (Bladz 232.)]
"Welaan dan, gezellen", sprak hij, "ziehier mijne eerste bevelen. Zooals
gij het hebt besloten, zal gansch Kerlingaland zijne weerbare mannen te
wapen roepen en ze tot mijne beschikking stellen, opdat ik ze aanvoere
tegen den vijand. Het is niet raadzaam dat onze gewapende Kerels eenzaam
of bij kleine benden de Ambachten doorkruisen, vooraleer wij eene zekere
macht hebben verzameld. Daarom, bereidt alles metterhaast en in stilte,
opdat uwe mannen allen te gelijk zich op weg kunnen begeven in den nacht
van Maandag tot Dinsdag toekomende, dat is binnen zes dagen, op zulke
wijze dat zij bij zonsopgang ter vergaderplaats des legers verschijnen.
Deze vergaderplaats is het Wolvennestbosch boven Koyhem. Mijn ontwerp is
gemaakt; het berust op mijne lange ondervinding van den oorlog in deze
gewesten. Allereerst zullen wij in het vlakke veld ons leger goed
inrichten, met den burg van Yperen, die in mijn bezit is, tot steunpunt
en voorraadstapel. Men houde zich in de overige burgen, alsof men geheel
vreemd was aan den opstand. Wanneer ik later met ons zegevierend leger
opvolgend voor elken burg verschijn, zal het tijd genoeg zijn om van
binnen ons te helpen. Onze macht mogen wij niet verstrooien: blijven wij
overwinnaars in het open veld, dan zullen de burgen van zelf hunne
poorten voor ons openen. Dit is voor alsnu mijn ontwerp; maar deden de
voorvallen mijne gedachten desaangaande veranderen, gij zoudt allen
zonder onderzoek en zonder vertraging mijne bevelen uit te voeren
hebben. Van de macht, welke gij mij heden hebt toegekend, zal ik gebruik
maken met onverbiddelijke strengheid, en degenen die mij gehoorzaamheid
weigeren de straf der landverraders doen onderstaan. Het is noodig tot
het bereiken van ons doel. Zoolang deze oorlog duurt, is uw veldheer
alleen meester ..."
Eenig gemor liet zich hooren.
"Mishaagt u deze wet?" vroeg Willem ontevreden. "De vergadering zegge
het mij, en ik verzaak onmiddellijk de zware taak die ik had aanvaard."
"Neen, neen; leve Willem, onze graaf!" riep men met herhaald gejuich.
"Wel zoo, gezellen", zeide Willem. "Doen wij nu allen
|