ch kunnen
vergaderen. Kerlingaland is dus beslissend verloren, indien wij het niet
redden door eenen stouten slag. Met goedkeuring van onzen graaf en
veldheer Willem Van Loo, gaan wij dien slag wagen. Overmorgen, in den
namiddag, geeft Karel van Denemarken eenen grooten maaltijd ter eere der
twee gezanten, die vanwege den Keizer aan zijn hof zijn gekomen.
Natuurlijk zullen de voornaamste Isegrims, de gezworene vijanden der
Kerels, aan den disch zitten. Het feestmaal zal lang duren; de dagen
zijn kort; het wordt vroeg donker. Welnu, een vijftigtal onbevreesde
Houtkerels, meer, indien het noodig is, wachten slechts een bevel van
ons, om bedektelijk in de stad te vergaderen. Wij stellen ons aan hun
hoofd, sluipen, door de duisternis begunstigd, op den burg, stormen in
de feestzaal, vallen op de Isegrims en dooden al de dischgenooten,
behalve de afgezanten des Keizers ..."
"En de graaf?" morde Robrecht ontsteld.
"Onze eerste slag is voor Karel van Denemarken; hij vooral moet sterven,
de dwingeland!"
Mher Sneloghe sprong recht; hij was bleek en scheen te beven.
"Maar het is een sluipmoord, eene afschuwelijke misdaad!" riep hij uit.
"En gij hoopt dat ik mijne handen zal doopen in het bloed van vorst
Karel? Bij verrassing? als een struikroover die nederstort op een
weerloos slachtoffer? Nooit! nooit!"
"Uw eed; gij zijt verbonden!" kreet Burchard.
"Gij hebt mij bedrogen, door listige woorden mij verleid", wedervoer
Robrecht. "Het is eene snoodheid. Ik moodenaar? Ha, nu begrijp ik uw
mistrouwen en ik roem er op! Ja, heeren, gij waart rechtvaardig jegens
mij, toen gij vreesdet dat ik zou weigeren deel te maken van zulk
gruwelijk verbond."
"Gij hebt gezworen en zijt slaaf van uwen eed!" zeide Ingelram Van
Eessen.
"Dien eed hebt gij door vuige list mij ontrukt. Ik verbreek hem. Hoe?
Gij komt mij vragen of ik bereid ben mijn leven voor de vrijheid van
Kerlingaland te wagen ... en nu eischt gij dat ik het helpe vermoorden
door de schandelijkste euveldaad?... Ja, vermoorden! De gansche wereld
zal tegen ons opstaan; de Kerels der Ambachten zelven zullen
terugschrikken; de wapens zullen hunne handen ontvallen; uit schaamte
zullen zij het hoofd buigen en moedeloos het juk aanvaarden, als eene
rechtvaardige straf der ijselijke misdaad!..."
"Gij hebt te Veurne onzen graaf Willem eene blinde gehoorzaamheid
beloofd", zeide Burchard.
"Ha, daarin bestaat vooral uw bedrog", wedervoer Robrecht met
verontwaardiging. "Gij w
|