elde hij. "Zij hebben zich willen ontdoen van Robrecht en
van mij, die inderdaad nooit den minsten lust had om aan dit helsche
waagspel deel te nemen. Eilaas, ik heb mijnen slag gemist! Hij was zoo
goed berekend nochtans! Had Robrecht tot den moord des graven
toegestemd, ik hadde hem in eenen strik doen vallen, waaruit hij niet
levend zou losgeraakt zijn ... Maar wij zijn nog niet dood ... tijd
genoeg om mij te wreken ... zijn huwelijk is nog niet voltrokken ..."
Terwijl Disdir dus denkend en mijmerend voortstapte, wandelde er op den
Dyver, niet verre van de Eeckhoutstraat, een man over en weder, die met
inspanning zijner gezichtskracht door de duisternis poogde te dringen om
te zien of niemand in de verte naderde.
Hij had reeds eene lange wijl gewacht, toen hij meende een gerucht van
stappen te hooren. Sluipend week hij terug tot tegen de poort van eenen
Steen, op den hoek der Eeckhoutstraat.
Iemand naderde hem.
"Vliegt de Blauwvoet?" murmelde hij.
"Storm op zee!" antwoordde eene grove stem.
Hij duwde de poort open, trad met zijnen gezel binnen en sloot ze weder.
"De vrienden zijn reeds hier", morde de eene. "Wij gingen haast vreezen
dat u een ongeval was geschied."
"Ik dwaalde van mijne baan", antwoordde de andere. "Om de Markt te
ontwijken, sloeg ik het Palmstraatje in. Daar hoorde ik stappen van
menschen. Eene wacht misschien. Ik heb eenen langen omweg gedaan.--Nu,
geenen tijd meer verloren! Leid mij tot de vrienden."
Zij traden schuins door den neerhof en gingen in eene kamer, waar eene
kleine lamp brandde.
"De schalken zouden ons kunnen afspieden", zeide degene die den andere
had ingeleid. "Ik doof het licht uit.--Spreek zeer stil![52]"
Daar zaten zij nu in eene zoo volledige duisternis dat zij elkaar niet
konden zien.
"Gelukkiglijk zijn wij van de twijfelaars verlost", murmelde er een met
verdoofde stem. "Niets kan ons nog verhinderen ons besluit uit te
voeren. Haast gemaakt dus, en geene overbodige woorden."
"Maar de zaak van het feestmaal is verloren. Wat gaan wij doen?" vroeg
iemand.
"Ik heb tijd gehad, om alles te overwegen", antwoordde de man met de
zware stem. "Ziehier mijne meening. Wij moeten ons eerste ontwerp
hervatten. Karel van Denemarken, zijt des zeker, gaat alle dagen ter
vroegmis in de bovenkerk van St-Donaas. Iedereen mag er de mis bijwonen.
Het is met deze korte dagen dan nog bijna donker. Mijn paard staat
buiten de Zandpoort. Ik zal mij haasten naar Bethferkerke.
|