traffe verbood
wapens te dragen. Heeft hij niet jaren lang gepoogd u tot het nakomen
van dit edict te dwingen, alsof de Kerels zonder uitzondering in
slavernij waren geboren? Heeft hij niet vrijgeweiden en vrijbosschen,
die den armen lieden onzer Minnen of onzer Ambachten sedert eeuwen
toebehoorden, aan leenheeren en abdijen weggeschonken, zonder eerbied
voor ons recht van eigendom? Gelooft mij, de haat voor de Kerels, dien
men aan het hof zoo openlijk toont, ligt niet alleen in het hart der
raadsheeren van Karel van Denemarken, maar vuriger nog in zijn eigen
hart ..."
Mher Hacket en eenige anderen morden luid en riepen zelfs dat Burchard
de dingen overdreef en den graaf ten onrechte beschuldigde; maar de
overige leden der vergadering juichten den redenaar toe, en zoo ontstond
er een groot gerucht in de zaal.
De stem verheffende, overneerschte Burchard al het gedruisch en sprak:
"Ik ben in het bezit van het woord en zal het behouden totdat ik gedaan
heb!... Karel van Denemarken is ons vreemd; al zijne gedachten zijn
Romaansch. Voor hem zijn er op de wereld slechts twee soorten van
menschen mogelijk, dit is beheerders die gebieden en slaven die onder
den stok der meesterschalken in het juk loopen. Dat er vrije menschen
kunnen bestaan die ploegen, weven, handel drijven of de zee bevaren, dit
begrijpt hij niet; ja, hij ziet het als eenen bloedigen hoon aan voor
allen ridder van zoogezegde edele geboorte, dat nog anderen dan zij op
persoonlijke vrijheid zich beroemen ..."
"Gij spreekt van de Isegrims en niet van den vorst!" onderbrak Robrecht.
"Ja, wij weten waarom mher Sneloghe den graaf wil sparen", wedervoer
Burchard. "Het is ter gedachtenis van zijnen vader zaliger, die een
vriend van Karel was. Ik zie het aan als eene slecht begrepene
dankbaarheid, en herhaal hier met eene vaste overtuiging: die Karel van
Denemarken is een bedrieger, een valschaard. Hij veinsde inderdaad veel
prijs te hechten aan de faam van streng en rechtvaardig te zijn; maar,
zegt het mij: heeft hij onder dien gehuichelden schijn ooit eenen Kerel
recht laten wedervaren? Of willen wij nu het bloed bij stroomen gaan
vergieten omdat wij den graaf te danken hebben voor zijne
rechtvaardigheid? Dat de leenheeren hem prijzen en zijnen lof
uitbazuinen, wat wonder? Hij is in alles hun beschermer en dus de
natuurlijke vijand des volks ... Ja, betwist het zooveel gij wilt, mher
Sneloghe, zelfs de poorters van Brugge, die van zijne willekeur
afhangen
|