r u."
"Ach, spreek mij niet van Dakerlia!" zuchtte mher Wulf.
"Denk veeleer aan uw kind; houd uwe welbeminde Dakerlia voor oogen",
sprak Robrecht met geestdrift. "Het zal u sterk maken en uwen moed
verdubbelen."
"Inderdaad", kreet de oude krijgsman, "voor haar moet ik overwinnen,
voor haar moet ik leven!"
De bazuinen op de Loove hergalmden eenmaal; dan nog eens ... Bij het
derde sein wierpen de krijtwaarders de koorden der twee ingangen ter
aarde ... en geen hinderpaal belette nog den aanval.
De kampers staken de lans aan hunnen zadel, dreven de spoor in de lenden
hunner dravers en renden met speer en schild vooruit, naar elkander toe.
Deze eerste schok had geen merkbaar gevolg; de beide lansen waren
afgeschampt op de schilden.
Weder hernamen de moedige ridders hunnen loop en vernieuwden zulke
pogingen nog meermaals.
De speren bonsden als hamerslagen op de schilden, het staal krijschte op
het ijzer der harnassen, de paarden huilden onder den slag der spoor,
die het bloed hun uit de zijde drukte. De menigte liet nu en dan een
goedkeurend gejuich hooren, of getuigde door een hol gemor het ongeduld,
wanneer een steek, die een der strijders scheen te moeten doorboren,
zijn doel miste.
Robrecht en de overige Erembalds begonnen meer vertrouwen in den uitslag
van het gevecht te krijgen; want het was zichtbaar dat Segher Wulf,
indien hij min sterk dan zijn vijand was, dit gebrek aan lichaamskracht
door zijne behendigheid ruimschoots vergoedde. Inderdaad, hij had al de
steken, die hem waren toegebracht geworden, afgeweerd, terwijl hij meer
dan eens zijnen tegenhanger zoo hard op het volle harnas had getroffen,
dat deze reeds tweemaal in den zadel had gewankeld.
Maar dit vertrouwen begaf hen bij den zesden loop. Het paard van Segher
Wulf viel op de knieen, en scheen ijdele pogingen in te spannen om weder
op te staan.
De toejuichingen der Isegrims weergalmden boven de Love.
Gelukkig dat Jakob de Leeuw, door den begonnen loop voortgerukt zich
niet kon omkeeren, vooraleer het paard van Segher Wulf zich had
opgericht, en deze tot het andere einde van den krijt was gereden, om
afstand voor eenen nieuwen en felleren aanval te nemen.
Weder stormden zij op elkander los. Segher Wulf trof Jakob de Leeuw zoo
geweldig voor de borst op den halsberg, dat zijne speer plooide en aan
twee stuken brak; maar mher Jakob boog zich als uitgeput over het hoofd
van zijn paard, terwijl, van den harden schok, het bloed hem uit
|