geworden van dit lange waken en
van het overvloedig weenen, dat men ze niet meer zal herkennen, de
eerste maal dat zij zal uitgaan."
"En nu is uw huwelijk onbepaald verschoven?" vroeg Disdir.
"Eilaas, daaraan denken wij niet meer", zuchtte Robrecht. "Late de goede
God Dakerlia's vader genezen! Andere wenschen voeden wij niet; anders
vragen wij niet in onze gebeden."
Er lichtte eene vonk van blijdschap in Disdirs oogen; want de treurige
woorden van Robrecht bevestigden de verborgene hoop zijns harten.
"Ik twijfel niet, of wij zullen u binnen acht dagen te Veurne zien",
zeide hij. "Houthem kiest u gewoonlijk tot zijnen vertegenwoordiger."
"Waarschijnlijk zal ik de vergadering van den Hoop niet kunnen
bijwonen", antwoordde mher Snologhe. "Het spijt mij grootelijks; maar
gij begrijpt, vrienden, de erge toestand van Segher Wulf? De arme
Dakerlia....?"
"En indien men daar tot den oorlog besluit?"
"Dan zullen wij onzen plicht doen, en goed en bloed ten beste geven voor
de vrijheid van Kerlingaland", antwoordde Robrecht. "Hopen wij evenwel
dat de wijsheid van onzen graaf dit ongeluk zal voorkomen."
"Is het waar", vroeg Willem Van Wervick, "dat gij Ghyselbrecht Tancmar
ten hove uwen handschoen in het aangezicht hebt gesmeten?"
"Het is waar", antwoordde Robrecht.
"En hij heeft den kamp tegen u geweigerd?"
"Ja, onder voorwendsel dat hij, edelgeboren man, niet mag strijden tegen
eenen Kerel, wiens vrije geboorte hem niet is bewezen."
"Welke lafheid!" gromde mher Willem.
"Lafheid niet, huichelarij en boosheid. Het is om ons tot
gewelddadigheid aan te drijven en den graaf tegen ons te verbitteren."
"En gij hebt hem uw zwaard niet in de borst gestooten?" kreet Disdir
Vos.
"De heer graaf kwam in de zaal, waar de twist gebeurde. Hij bande den
vrede tusschen ons. Ik moest gehoorzamen; maar, wat zeker is, ik zal
vroeg of laat het verdriet van Dakerlia Wulf op Ghyselbrecht wreken!"
"Ware mij den kamp geweigerd, ik sloege den valschaard dood, ondanks den
vrede!" morde Disdir Vos.
"Neen, neen, zoo niet", wedervoer Robrecht met zeker misprijzen in de
stem. "Ik zal Ghyselbrecht wel tot een kamp weten te dwingen; een
eerlijk ridder wreekt zich niet door eenen moord ... Nu, heeren,
verontschuldigt mij, dat ik uwe samenspraak heb gestoord. Vaartwel."
Mher Sneloghe vervorderde zijnen weg door de Steenstraat tot op de
Markt, waar hij vele lieden bemerkte die, om het fraaie weder te
genieten, op dit breede pl
|