aan de kroon, evenals waren zij in slavernij
geboren!"
De proost verbleekte; eene siddering doorliep de leden des kasteleins;
beiden bleven stom, als konden zij de onverwachte tijding niet gelooven.
"Zijt gij zeker van hetgeen gij zegt?" vroeg de oude Bertulf.
"Gansch zeker; ik heb het besluit hooren afkondigen."
"Waar?"
"Op de Markt, in tegenwoordigheid van eenen grooten hoop volks."
"En hoe luidde dit besluit?"
"Het verklaarde dat de Kerels ten onrechte zich vrij wanen; het legt hun
den balfaart der dienstbaarheid op en verbiedt hun, op lijfstraf en op
boete, eenige hoegenaamde wapens te dragen."
"Eilaas, welke onheilen dreigen Vlaanderen!" zuchtte de kastelein
Hacket. "De valsche Isegrims zegevieren!"
"Bekent het nu, mijne ooms", bemerkte Robrecht, "al ons geduld, al onze
toegevendheid heeft tot niets gediend dan om den hoogmoed onzer vijanden
aan te vuren. Het is misschien nog tijd. Geef een teeken, heer proost;
help gij er toe, heer kastelein, en morgen staat geheel Kerlingaland
onder de wapens!"
"Met zulk voorbarig besluit ware alles verloren", antwoordde Bertulf,
zich op het voorhoofd wrijvend om een klaar en diep besef van den
toestand in zijne hersens op te wekken. "Onze vijanden moeten hetzelfde
wenschen als gij, Robrecht. Zulke onvoorbereide opstand kan slechts
gedeeltelijk zijn. Vergeet hef leger niet dat te Atrecht ons bewaakt. De
opstand der Kerels, indien men verplicht wordt tot zulk uiterst middel
zijne toevlucht te nemen, mag slechts algemeen zijn, en onze
heirkrachten moeten tot eenen langen oorlog worden ingericht."
"Maar, oom lief, is de maat niet vol genoeg?" wedervoer Robrecht, met
eene verontwaardiging die hij uit ontzag voor den ouden proost poogde te
bedwingen. "De tijding van dit hoonend besluit zal de Kerels, de
Houtkerels vooral, verwoed maken."
"Inderdaad", bemerkte de kastelein, "mij zou het niet verwonderen dat
zij onmiddellijk de wapens opnamen en de burchten der leenheeren
begonnen te bestormen en af te branden."
"En ware het niet beter het sein tot den algemeenen opstand te geven?"
vroeg Robrecht. "Wees zeker, oom, uw lankmoedigheid zal het ongeluk van
Kerlingaland zijn!"
"Bedwing uwe jonge drift, mijn neef", sprak Bertulf op strengen toon.
"Met zulke overijling verderft men de beste zaak. Hebt gij dan geen
vertrouwen meer in mijne oude ondervinding?"
"Zeker, oom; maar, met uw oorlof, mij dunkt, dat krachtdadigheid en
moed, in dringende omstandigheden,
|