im hunner beraadslagingen
te vrijwaren tegen de nieuwsgierigheid zulker lieden, die niet door den
Gildeneed met hen waren verbonden.
Van binnen was de Halle niet zoo somber; want de vensters, die op den
neerhof uitzagen, waren zeer breed, en geen traliewerk onderschepte er
het daglicht. Hare grootste uitgestrektheid was ingenomen door eene
lange zaal, waarvan het gewelf, met zijne veelvuldige graten, op twee
rijen lage pijlers rustte, die met zonderlinge beeldsieraden waren
overdekt.
Men had nu, tot het houden van den Hoop, in deze zaal eene verhevendheid
getimmerd en er talrijke banken gezet.
Nog vele min wijde vertrekken, elk tot een bijzonder gebruik bestemd,
lagen achter de groote zaal en hadden eenen gemeenen uitgang op den
neerhof, niet verre van de plaats waar, onder de opene lucht, de vier
banken der _vierschaar_ tusschen eene ringvormige haag waren geschikt.
Tot dan hadden de Kerels rondom het kerkhof gewandeld of in groepen op
de Markt over de zaken van Kerlingaland gekout en getwist, immer
zorgende dat zij niet door de poorters werden gehoord.
In de Halle bevonden zich geene andere personen dan eenige Keurlieden en
klerken, die alles in gereedheid brachten tot den dienst waarmede elk
hunner belast was.
Nu evenwel werd op het torentje de kleinste klok geluid. Vele Kerels
traden in de Halle, en begaven zich in verschillende vertrekken, volgens
de zaken welke zij te bezorgen hadden.
In eene groote kamer zaten de ontvangers van den gildeschat met hunne
klerken. Hier kwamen opvolgend de afgevaardigden der Ambachten het geld
storten dat zij voor elk lid van het Gilde als jaarlijksche bijdrage
waren verschuldigd.
Daarnevens en van de ontvangers gescheiden, zaten de betaalders die, op
vertoon van oorkonden, door aangestelde opzichters en schatters
afgeleverd, de hulpgelden uitdeelden voor brand van huizen of vergaan
van schepen of schuiten; want de gildeschat was voor de Kerels tevens
eene kas van onderlinge verzekering.[50]
In een ander vertrek zaten de beheerders van wegenissen en van water- en
dijkwerken, die ten laste van meer dan een Ambacht moesten worden
onderhouden.
Maar de toevloed van volk was het grootst op den neerhof, in en rondom
de vierschaar.
Hier zetelden afgevaardigde Keurmans van de groote Ambachten, ondere
anderen van Veurne, Capellebrouck, Berg, Brouckburg, Hazebrouck en
Duinkerke. Te zamen vormden zij een gerechtshof, dat elken Kerel moest
aanhooren die beweerde dat hem
|