lieten Tancmar en zijne vrienden niet na de Erembalds en de Kerels in
het algemeen van medeplichtigheid aan deze euveldaad te beschuldigen.
Zij poogden de verontwaardiging des vorsten tot het uiterste aan te
vuren en hem over te halen om onmiddellijk met een sterk gedeelte des
legers verdelgend in de vrije Ambachten te vallen. De gelegenheid was nu
gunstig, meenden zij: niemand zou de Kerels helpen of beklagen; en, kon
men ze dwingen eens voor goed den nek onder het juk der dienstbaarheid
te buigen, dan ware het voor eeuwig met dit wreed en overmoedig ras
gedaan.
Graaf Karel, alhoewel hij niet gewoon was zonder lange overweging eenig
gewichtig besluit te nemen, had hun laten denken dat hij, ditmaal ten
minste, gansch hunne woede deelde en hunnen raad zou volgen.
Maar nog denzelfden dag had de proost van St-Donaas eenen bode naar
Atrecht afgezonden met eenen langen brief waarin hij den graaf het
gebeurde verhaalde van zijnen eersten oorsprong af en Rambold Tancmar
beschuldigde den bloedigen twist te hebben begonnen door het vermoorden
van Burchards gezellen. De proost, in zijnen brief, betreurde diep wat
er voorgevallen was en drukte de vaste hoop uit dat de vorst, in zijne
wijsheid, uitspraak zou doen tusschen de beide vijanden, volgens rede en
recht, opdat verder bloedvergieten mocht worden voorkomen.
Dit schrijven deed den vorst wankelen. Ofschoon zeer trotsch van gemoed,
wist hij zich zelven genoeg te bedwingen. Daarenboven hield hij er aan
door het Vlaamsche volk als rechtvaardig te worden geacht. Ook kwam hij
allengs tot het besluit Rambold Tancmar en Burchard Knap voor het
hooger ridderhof te dagen, en dus over dit schuldig verbreken van den
landsvrede in het openbaar een plechtig en onpartijdig vonnis te doen
vellen.
[Illustratie: "Het is Rambolds zuster." (Bladz 151)]
De Tancmars toonden zich bedroefd en ontevreden over dit besluit en
klaagden dat de graaf, in zijne overdrevene zucht tot rechtvaardigheid,
weigerde tusschen den schuldige en zijn slachtoffer eenig onderscheid te
maken. Het was list en veinzerij van hunnentwege; want zij wisten dat
zij, door zulke eerbiedige tegenstreving, den vorst in zijn genomen
besluit konden bevestigen. Zij waren wel overtuigd dat een rechtbank
die, als het ridderhof, geheel uit vijanden der Erembalds en der Kerels
was samengesteld, niets anders kon doen dan Burchard veroordeelen, hij
mocht dan al zijne wraakpleging kunnen verrechtvaardigen of niet.
Daarop werd
|