"Burggraaf, wij zien elkander spoedig weder."
"Maar gij zijt gebannen!" bemerkte de andere, niet zonder
verschriktheid. "Ik mag u niet onder mijn dak onthalen."
"Als de graaf vertrokken is. Des nachts. Vrees niet. Ik heb gewichtige
zaken u mede te deelen: uw geluk en onze vrijheid hangen er van af."
En na het uitspreken dezer woorden sprong hij te paard en volgde de
andere Erembalds die reeds vooruit waren, als hadden zij groote haast om
de poort te bereiken en de stad te verlaten.
VOETNOTEN:
[Voetnoot 44: _Loki_ is de duivel der oud-Germaansche godenleer.]
[Voetnoot 45: Zie over het vonnis tegen Burchard, door den graaf te
Yperen uitgesproken, KERVYN DE LETTENHOVE, _Hist. de F._, t. #I#, 371.]
VIII
Dakerlia Wulf stond alleen in eene groote kamer van haar vaders woning,
voor eene tafel die beladen was met velerlei kostbare voorwerpen, als
gebeeldhouwde schrijnen en doozen, vergulde lampen, kristallen
drinkvaten, zilveren dischgerief, een kruisbeeld van elpenbeen; alles
zoo kunstrijk, zoo zeldzaam en zoo prachtig dat, hoe weinig plaats het
ook besloeg, men het evenwel als eenen aanzienlijken schat moest
beschouwen.
Met den glans des geluks in de oogen en den glimlach der bewondering op
de lippen, staarde Dakerlia droomend op deze tafel, nam het een of ander
voorwerp in de hand, keerde het om, bezag het langs alle zijden en hief
dan, als aangedreven door een gevoel van dankbaarheid, den blik tot God.
Het gerucht van stappen in den gang stoorde haar eindelijk in zulk
dankgebed. Een blijde kreet ontsnapte haar; met de handen uitgestrekt,
keerde zij zich naar de deur en murmelde:
"Ha, hij is daar ... mijn verloofde!"
Robrecht en zijne zuster vertoonden zich bij den ingang der kamer. Zij
waren gevolgd door eenen schalk die een zwaar kunstvoorwerp op den arm
droeg. Het geleek aan eene kerk, met vensters en torens, gansch van
glinsterend goud, en hier en daar opgeluisterd met een fonkelend
gesteente.
De schalk zette, naar aanwijzing zijns meesters, het gulden kerkje op de
tafel en verliet de kamer.
Dan eerst greep Dakerlia ontroerd den jongeling de beide handen en riep:
"Ach, Robrecht, wilt gij mij dan zinneloos maken van geluk en fierheid?
Is die wonderschoone kapelle voor mij?"
"Alweder een geschenk voor u, lieve Dakerlia,", antwoordde mher
Sneloghe.
"Hoe zal ik ooit uwe goedheid, uwe liefde kunnen erkennen?"
"Uwe tevredenheid, uwe blijdschap alleen, Dakerlia, is mij eene
|