ewoonten der ridderschap, tot dezen kamp behoeft.
Daarenboven, omdat wij met u in de kalmte des gemoeds over ernstige
zaken hebben te kouten, verzoeken en bevelen wij de twee kampers zich
uit ons paleis te verwijderen totdat het bepaalde uur hen ten strijde
roepe."
Segher Wulf en Jakob de Leeuw, door weinige vrienden gevolgd, verlieten
de zaal.
Bij de poort onder de Loove, drukten de proost en de kastelein hunnen
vriend mistroostig de handen; zij klaagden over de booze listigheid
hunner vijanden, die dezen twist hadden doen ontstaan om het gemoed des
graven opnieuw tegen de Kerels te ontsteken en gelegenheid te vinden om
zelfs de vrije geboorte der Erembalds te loochenen. Had Ghyselbrecht
Tancmar het gevoelen des vorsten uitgedrukt? Hadden de Erembalds zich
bedrogen over de schijnbare bevrediging des graven? Ging het
langgevreesde onweder losbreken? Zou nu hun trouwe, goede vriend Segher
Wulf niet bezwijken in zijnen vermetelen kamp tegen Jakob de Leeuw, die
om zijne reuzensterkte gansch Vlaanderen door was beroemd?
De tranen stonden den ouden Bertulf bij al deze erge vooruitzichten in
de oogen; maar Segher Wulf deed hun begrijpen dat zij binnen de zaal
zich moesten begeven om te weten wat men daar tegen de Kerels kon
zeggen. Hij zelf had rust noodig en wilde naar huis gaan, om zich tot
den kamp te bereiden.
Toen Segher Wulf den burg had verlaten en de Hoogstraat instapte,
vertraagde hij zijnen gang, als vreesde hij zijne woning te naderen; hij
bleef zelf een oogenblik staan om na te denken.
Hoe zou zijne arme Dakerlia verschrikken bij de aankondiging van eenen
strijd die haar eenen beminden vader kon ontrooven! Dit huwelijk, zoo
vurig gewenscht, zou het niet uitgesteld moeten worden, zelfs al wierd
hij slechts ernstig gekwetst? En indien dan intusschen het geduchte
onweder losbrak en de Kerels ten koste van stroomen bloeds hunne
vrijheid hadden te verdedigen, zou dan niet dit noodlottig toeval het
geluk van zijn kind voor altijd kunnen vernietigen?
Onder den druk zulker bedroevende overwegingen stapte hij langzaam
voort, zich op voorhand geweld aandoende om zijne treurigheid voor
Dakerlia te kunnen verbergen.
Ook, toen hij zijne woning had bereikt en in de zaal trad waar zijne
dochter met Robrecht en zijne zuster zich nog bevonden, speelde hem een
glimlach op de lippen, en hij beantwoordde hunnen blijden groet, alsof
niets hem bekommerde.
Maar Dakerlia staarde hem aan en zeide:
"Heer vader, gij zij
|