e opgezadelde paarden in de straat trappelen en hinniken, en
reeds opende de proost de deur om de zaal te verlaten, toen een ridder
binnentrad en, recht tot Burchard gaande, hem met een woord van troost
de hand drukte.
"Mher Willem Van Loo, burggraaf van Yperen, wilt gij graaf van
Vlaanderen zijn?" riep Burchard.
"Ik graaf van Vlaanderen?" stamelde Willem verwonderd.
"Zijt gij niet de wettige erfgenaam onzer vorsten?" vroeg Burchard, zeer
aangejaagd en als door eene hevige blijdschap ontroerd. "Heeft niet deze
Karel van Denemarken u de kroon ontroofd?"
Willem van Yperen deed een teeken dat men de deur der zaal zou sluiten;
dan zeide hij tot Burchard:
"Mher Knap, spreek toch hier van zulke dingen niet. De graaf is in
Yperen met vele ridders en wapenlieden; hij kan met u doen wat hij wil.
Zeker, indien men het recht had geeerbiedigd, zou ik nu op den
grafelijken troon zitten en zulke ongehoorde wetsverkrachting, als wij
heden hebben bijgewoond, zou op Vlaanderens grond niet geschieden; maar
het lot heeft zich tegen mij verklaard en ik heb mij gebogen onder het
geweld der wapenen ..."
"De tijden zijn veranderd", viel Burchard ongeduldig in zijne rede. "De
maat der ongerechtigheid is vol. Wilt gij graaf van Vlaanderen zijn,
mher Willem? Zeg een woord!"
"Eilaas, wie kan mij mijn erfdeel terugschenken?" zuchtte Willem Van Loo
met een moedeloozen glimlach.
"Wie? Ik!" riep Burchard.
"Maar welke middelen meent gij te hebben?"
"Ha, dit is mijn geheim", morde Burchard, zich met de vuist op het
voorhoofd slaande.
"Kom, kom, dit zijn droomen, onmogelijke droomen", zeide Willem. "Ik ben
u dankbaar voor uwen goeden wil ten mijnen opzichte; maar, gekwetst en
verbitterd als gij nu zijt acht gij mogelijk wat geheel onmogelijk is."
De proost had reeds tusschen deze zonderlinge samenspraak eenige
bemerkingen geworpen, om te doen gevoelen hoe zinneloos en hoe
gevaarlijk zulke bedreigingen tegen den vorst waren, en hij drong weder
met kracht op het vertrek aan. De zon zou welhaast onder den
gezichteinder wegzinken, en wie kon verzekeren dat niet de eene of
andere ridder of dienaar des graven op het leven van Burchard zou
toeleggen, aangezien het gevelde vonnis zulks iedereen ten plichte
maakte?
Allen verlieten op zijnen raad de zaal en gingen buiten de herberg.
Willem van Yperen had Burchard gevolgd.
Op het oogenblik dat deze te paard zou steigen, neigde hij zich naar
mher Willem en fluisterde aan zijn oor:
|