errast en hem
dit onbegrijpelijk vonnis doen bezegelen. Men moest de gemoederen
slechts tijd geven om een weinig te bedaren, en door onderwerping den
vorst laten gelooven dat men zijne besluiten wilde eerbiedigen. Hij,
proost van St-Donaas, zou persoonlijke pogingen bij het hof doen. De
graaf zou voor eenige dagen te Brugge komen verblijven; dan konden de
Erembalds en hunne vrienden bijna dagelijks den vorst naderen. Men mocht
de hoop voeden, men mocht bijna zeker zijn dat de graaf de
ongerechtigheid van zijn vonnis zou erkennen en het zou herroepen.
Burchard viel in nieuwe wraakreten uit, beschuldigde zijne ooms van
lafheid en riep dat hij niemands hulp noodig had om de Kerels te wapen
te doen loopen. Men zou het wel zien eer acht dagen voorbij waren, hoe
de burchten der Isegrims over geheel Kerlingaland in vuur en vlam zouden
staan, en hoe de kroon, welke de graaf slechts droeg om onrecht te
plegen, hem van het hoofd zou worden gerukt.
Maar de proost verloor zijn geduld niet en zette onverstoord zijne
bedarende rede voort. Hij deed elk begrijpen dat men niet om het kwaad
dat een enkel persoon werd aangedaan, het geheele Kerlingaland tot een
bloedbad mocht maken, niet alleenlijk omdat zulks in zich zelven eene
onrechtvaardigheid was, maar bovenal omdat de wetten der Gilden
verboden iets gewichtigs te ondernemen zonder eerst hunne
vertegenwoordigers te hebben geraadpleegd. Binnen drie weken zou te
Veurne de jaarlijksche _Hoop_ der Gilden van Kerlingaland te zamen
komen. Gunstiger omstandigheid kon zich niet voordoen. Men zou in de
Hoop kennis geven van het gebeurde en van den ergen toestand der zaken,
en dan, na rijp beraad, de afgevaardigden laten oordeelen wat de Kerels
behoorden te doen. Besliste men daar tot den opstand en tot den oorlog,
welnu de proost, de kastelein en alwie het met hem hield, zouden de
besluiten van den Hoop aanvaarden en ze helpen uitvoeren, ten koste van
goed en bloed. Burchard kon in afwachting eene schuilplaats bij zijnen
vader te Rodenburg vinden. Niemand zou hem daar durven opzoeken en veel
min vervolgen. Hij, de proost, zijn oom, zou hem nu en dan gaan bezoeken
om hem kennis van den gang der zaken te brengen.
Eindelijk door de vereenigde pogingen zijner magen en vrienden
overwonnen, of eerder vermoeid van hen tegen te spreken, scheen Burchard
eenigszins gestild en stemde er in toe, dewijl het daglicht verzwakte,
met hen Yperen te verlaten, volgens het bevel des graven.
Men hoorde d
|