n en bevelen dat hij, te beginnen van
heden met zonneondergang onze stad Yperen ontruime en voorts den grond
van ons graafschap na den derden dag, gevende al onzen ridders,
kasteleins, wapenlieden, poorters en laten recht en bevel hem aan den
lijve te gaan en hem te dooden, indien hij ooit, in miskenning van dit
ons vonnis, voor den gemelden tijd van tien jaren, binnen de palen van
ons graafschap zich durfde vertoonen."
Burchard, die tot dan, door zijne gemoedssterkte te overspannen zich had
kunnen bedwingen, sprong nu eensklaps recht en bief de dreigende vuist
tegen den graaf op, terwijl uit zijne borst onverstaanbare
vermaledijdingen opstegen: maar de proost, de kastelein, Robrecht,
Segher Wulf, Yorg Koevoet, Matfried Wezel en andere vrienden omringden
hem, biddend en smeekend, of omarmden en weerhielden hem met geweld.
Eindelijk rukten zij hem uit de zaal, terwijl de trompers de opheffing
der rechtbank verkondigden.
Hem omringende en het nieuwsgierige volk terugdrijvende, sleurden zij
hem met groote haast tot in de herberg de Gulden Liebaart, en brachten
hem hier in eene zaal waarvan zij de deuren toesloten.
Burchard, uitzinnig van woede over het schreeuwend onrecht dat, volgens
zijne meening, hem was aangedaan, bulderde van niets min dan van den
graaf en al de rechters die hem veroordeeld hadden te vermoorden en hun
de meineedige tong uit den mond te rukken.
Disdir Vos gaf hem gelijk en ging zelfs nog verder: hij was van gedachte
dat men den nacht moest afwachten en het vuur aan de vier hoeken van den
burg steken, om den graaf en de hatelijke Isegrims, die hem het onrecht
geraden hadden, te verbranden en onder de puinen van den burg te
begraven.
Alhoewel van zulke gewelddaden niet sprekende, beklaagde Robrecht
Sneloghe met ware deelneming het onrechtvaardig vonnis en drukte de
meening uit dat het waarlijk tijd was om geweld tegen geweld te stellen,
wilde men niet door de Isegrims zelven worden aangezien als lafaards,
die men zonder vrees van tegenstand mag vervolgen en verdrukken.
Segher Wulf sprak in denzelfden zin, en was zeer verbolgen over eene
veroordeeling welke hij aanschouwde als eene daad van wraakroepende
dwingelandij.
De oude Bertulf riep zijne overheid in, als hoofd der Erembalds, om zich
te doen aanhooren, en wendde al zijne welsprekendheid aan om zijnen neef
en de anderen tot eene kalme overweging van hunnen toestand te brengen.
Volgens hem had men door kuiperijen en bedrog den graaf v
|