l een
honderdtal ridders die, bij groepen verdeeld, stonden te kouten, in
afwachting van des graven verschijning.
Hij ging eenigen tijd van den eenen hoop tot den anderen, drukte hier en
daar eenen vriend de hand, en bleef eindelijk met den proost en den
kastelein in gesprek, totdat een luidere woordenstrijd, die uit den hoek
der zaal opsteeg, zijne aandacht vestigde.
De hofraadsheer Tancmar was met zijnen oudsten zoon Ghyselbrecht uit
eene binnendeur in de zaal getreden en deze laatste had onmiddellijk tot
de nastaande ridders iets gezegd dat niet allen even goed beviel, want
Eustaas Van Steenvoorde, een Kerel en een vriend der Erembalds, had met
zekere driftigheid op zijne gezegden geantwoord.
Segher Wulf en andere ridders naderden tot de plaats waar Tancmar stond,
om de reden van dien twist te vernemen. Hier hoorde mher Wulf met
verontwaardiging dat de zoon van den hofraadsheer driftig zeide:
"Zij zullen den balfaart betalen: elk jaar eenen denier, vier deniers
bij hun huwelijk, en vier deniers bij hunnen dood of het beste hoofd ten
voordeele des graven!"
"Van wie spreekt men?" vroeg Segher Wulf zeer stil aan Eustaas Van
Steenvoorde.
Maar Ghyselbrecht, die het had gehoord, antwoordde op tergenden toon:
"Vraag niet naar bekende dingen, mher Wulf. Van de Kerels spreek ik, en
gij weet het wel."
"De Kerels zijn vrij geborene lieden; men heeft het recht niet om hun
den tol der dienstbaarheid op te leggen!" wedervoer Segher Wulf.
"Vrijgeborene lieden? De Kerels, ha, ha!" schertste Ghyselbrecht, als
hadde hij het vast inzicht om hier eenig gerucht te doen ontstaan, dat
de Erembalds bij den graaf mocht benadeelen. "Hoe zullen de Kerels hunne
vrije geboorte bewijzen?"
"Bewijst men den oorsprong van dingen die altijd hebben bestaan?"
wedervoer Segher Wulf. "De Kerels zijn de eerste bewoners dezer landen
geweest. Hunne vaderen waren trotsch op hunne nooit geschondene
vrijheid, en deze vrijheid hebben hunne zonen tot nu toe even
ongeschonden behouden."
"Men levere onzen heer graaf de oorkonden, de bewijzen daarvan!" zeide
Ghyselbrecht zegevierend. "Men kan het niet. Voordat onze vorsten, ter
verlossing van Jeruzalem, naar Palestina togen, betaalden de Kerels den
balfaart ..."
"Valsch, het is valsch!" riepen eenige stemmen.
"En gedurende de afwezigheid onzer graven en hunner leenhouders hebben
de Kerels zich eene vrijheid aangematigd die zij nooit te voren hadden
genoten."
In het hart van Segher W
|