d achteruit te blijven om zulke bewijzen van
kleinhartigheid niet meer te moeten hooren.
Nauwelijks was hij eenige oogenblikken alleen, of een ander ridder
vertraagde insgelijks den stap van zijn paard totdat hij zich terzijde
van Burchard bevond. Dan zeide hij met eene stem die versomberd scheen
door een diep gevoel van verontwaardiging:
"Het is om rood te worden van schaamte, bij elk woord dat ze ginder
spreken! Ha, mher Burchard, de Erembalds, behalve gij en een paar
anderen misschien, zijn geene Kerels meer!"
"Gij hebt wel gelijk, mher Disdir Vos", antwoordde Burchard. "Het leven
in de stad, het genot van hooge ambachten heeft hen bedorven. Zij
stellen de Romaansche voorzichtigheid boven de Germaansche koenheid."
"Gave God dat zij u geleken, Burchard, dan zouden de Isegrims het niet
durven bestaan de Kerels te hoonen of te bedreigen. Ik heb hier niet
veel te zeggen, dewijl ik geen Erembald ben en slechts naar Yperen ga
uit achting, ja, uit bewondering voor u; maar gij hebt gehoord hoe ik
evenwel uw recht tegen den proost verdedigde?"
"Ja, en ik ben er u dankbaar voor, het heeft mij verheugd omtrent mij
toch eenen Kerel te vinden die zich nog den mannelijken trots der
vaderen in het harte voelt."
Disdir Vos scheen eene wijl te overwegen.
"Het is pijnlijk zulk iets te moeten denken, Burchard", zeide hij, "maar
het zou mij niet verwonderen indien sommige Erembalds u op het oogenblik
van gevaar verzaakten en verlieten, om zich aan de zijde uwer vijanden
te schikken."
"Neen, neen, dit toch niet!" kreet Burchard, "uwe vrees is overdreven."
"Gij meent het?" wedervoer Disdir Vos, die ongetwijfeld met verborgen
inzicht den gramstorigen Kerel tegen zijne magen aanhitste. "Bemerkt gij
dan niet dat er reeds zekeren uwer naaste bloedverwanten van nu af u
verlaten?"
"Wie zou dit zijn?" vroeg Burchard verwonderd.
"Waarom is mher Sneloghe niet in uw gezelschap?"
"De proost heeft mij gezegd dat hij gisteren te Brugge moest blijven om
eene gewichtige zaak af te doen; maar dat hij heden evenwel intijds te
Yperen zal aankomen."
Disdir Vos schudde het hoofd met eenen scherpen spotlach op de lippen.
"Sa, Disdir", morde Burchard, "ik meende dat gij een vriend van Robrecht
waart, en gij beticht hem van ontrouw en lafheid! Wat doet u denken dat
hij niet zal komen?"
"God gave dat ik mij bedroge! Maar ziet gij niet, Burchard, hoe Robrecht
alle moeite aanwendt om door prachtige kleeding, door overdrevene
heusc
|