vraag eene wijl in stilte beraadslaagd. Vele rechters
getuigden door ontkennend schudden des hoof dat, dat zij van gedachte
waren den woordvoerder van Burchard niet te aanvaarden en deze te
dwingen zijne eigene verdediging voor te dragen. Dit was inderdaad een
onfeilbaar middel, niet alleen om hem te doen veroordeelen, maar tevens
om den graaf tot eene strenge en onmiddellijke straf pleging aan te
drijven. Maar Willem, de burggraaf van Yperen, deed den vorst begrijpen
dat men den beschuldigde de gewone middelen tot verdediging niet mocht
ontzeggen.
Men besliste dus dat men de vraag van den proost van St-Donaas zou
inwilligen.
De maarschalk stond op en riep:
"Onze genadige heer graaf en het hof stemmen er in toe den woordvoerder
van Burchard Knap te hooren. Dat hij spreke!"
"Heeren", begon Bertulf op zeer kalmen toon, "om te kunnen oordeelen wie
hier de ware plichtige is, hoeft men niet te onderzoeken wien de
boomgaard en de weide te Straten toebehoorden. Het is genoeg te weten
dat de heer graaf bevolen had dat men, tot zijnen terugkeer van den
oorlog, desaangaande alles zou laten in den toestand waarin het bij zijn
vertrek zich bevond. Wie heeft allereerst dit hoog bevel overtreden? Is
het niet Rambold Tancmar die nog onlangs dien grond met paalwerk deed
omsluiten? Heeft mijn neef iets gepleegd dat buiten zijn recht was, toen
hij de palen uitwierp en den grond in den staat herstelde waarin onze
genadige heer graaf had bevolen hem te laten?"
"Hij heeft er gewapende lieden op gezet en mijnen neef eene
oorlogsverklaring toegezonden", onderbrak de raadsheer Tancmar.
"Maar had mher Rambold niet reeds gewapenderhand de gezellen van mijnen
neef mishandeld en verjaagd?" wedervoer Bertulf. "Dan, tot dit oogenblik
was er nog niets geschied, dat de gewelddaden, die wij allen in het
diepste van ons hart betreuren, kon veroorzaken. Maar Rambold, den
landsvrede op eene bloedige wijze willende breken, is met macht van
wapenen op de gezellen van mijnen neef gevallen, heeft er een gedeelte
van vermoord, en dooden en gevangenen den rechtervoet afgehakt. Deze
voeten heeft hij in eenen korf gelegd en ze, in de proostdij te Brugge,
mijnen neef Burchard als een geschenk toegestuurd, den bode de
gruwelijke woorden in den mond leggende: 'Rambold Tancmar zendt Burchard
Knap deze vruchten van eenen nieuwen grond; hij hoopt dat het gezicht
daarvan hem zal verblijden.' In dezen korf vond mijn neef insgelijks den
voet van den zoon zijn
|