er zuster zaliger, een kind van veertien jaar, dat
hij beminde als het licht zijner oogen. Ik beroep mij op uw hart, heer
graaf, en ik spreek tot uw gemoed, heeren. Wat zoudt gij bij zulke
ijselijke wreedheid, bij zulken helschen spot hebben gedaan? Recht
geeischt bij onzen genadigen heer graaf, zult gij zeggen? Inderdaad,
maar vergeet niet dat mijn neef mensch is, en meer dan mensch zou moeten
zijn om bij zulken bloedigen hoon niet onder zijne wettige wraakzucht te
bezwijken."
"Het hof late mij toe eenige woorden tot terechtwijzing te spreken",
zeide de hofraadsheer Tancmar. "Zeker, hadde mijn neef Rambold de voeten
van mher Burchards lieden afgesneden zonder daartoe uitgedaagd te zijn
geworden, het ware eene onmenschelijke wreedheid en eene helsche spot
geweest, zooals de heer proost zegt. Maar hier valt aan te merken dat
Burchard Knap in het openbaar mijnen neef gedreigd had zulks aan zijne
lieden, ja, aan hem zelven te doen, indien iemand hunner den voet op den
betwisten grond durfde zetten."
"Wie dit gezegd heeft is een valschaard: hij liegt!" riep Burchard
rechtspringende.
Een strenge oogslag van den proost dwong hem echter weder tot stilte.
"Heeren, de wraak die mijn neef Burchard te Straten gepleegd heeft",
hernam Bertulf, "is wreed en bloedig geweest. Mij doet het pijn, ja, mij
grieft het diep dit te moeten bekennen. Maar was zij wreeder dan de
moorderij door Rambold vroeger aangericht, en welker ijselijkheid hij
zelfs niet onder den naam van wraak kan pogen te verminderen? Rambold
heeft de gezellen van mijnen neef vermoord en het kind zijner zuster van
het leven beroofd na het onmenschelijk te hebben verminkt. Burchard
heeft de lieden van Rambold vermoord, en in de woestheid der
wraakpleging heeft men Rambolds zuster insgelijks het leven benomen.
Wanneer men alleenlijk de daden beschouwt, dan zouden zij beiden even
plichtig zijn; want wat de tweede deed is de herhaling van wat de eerste
had gedaan. Evenwel, de rechters verzuimen nooit de oorzaak der dingen
te onderzoeken om te weten wie de stichter was van het kwaad en dus met
vrijen, onbelemmerden wil heeft gehandeld, niet om wraak te plegen, maar
uit enkele nijging tot vijandschap en tot wreedheid. Wie was hier de
eerste stichter van de afschuwelijke gewelddaden welke het geheele land
met ons betreurt? Uw antwoord kan niet twijfelachtig zijn, heeren
rechters. De overtuiging welke mijn neef, omdat hij niet gewoon is in
het openbaar te spreken, verkeer
|