n."
"Wat wilt gij zeggen?" vroeg Disdir.
"Dat gij jonkver Dakerlia voortaan met vrede zult laten."
"Ik heb van niemand bevelen te ontvangen."
"Aldus, gij zijt voornemens voort te gaan met mijne bruid te hoonen?"
"Ik zal doen wat mij goeddunkt."
"Het zij dan zoo, vermits gij het verlangt", zeide Robrecht. "Mij spijt
het zeer eenen vriend dus toe te spreken, maar gij dwingt er mij toe.
Wordt er bloed tusschen ons gestort, het valle dan op u, mher Disdir.
Daar, aanvaard dit pand!"
En dit zeggende, bood Robrecht zijnen handschoen aan Disdir Vos. Deze
verbleekte en aanschouwde zijnen uitdager met scherpen blik.
"Gij aarzelt?" kreet Robrecht verbaasd.
Maar Burchard, die de weigering van Disdir gansch goedkeurde en hem
daarom uit de pijnlijke verlegenheid wilde redden, greep den handschoen.
"Hier is een misverstand; gij zult niet strijden!" riep hij.
"Maar weigert Disdir den aangeboden kamp? Ik moet het weten!"
"Bloed tusschen vrienden!" zuchtte mher Vos met eenen geveinsden afkeer.
"Voor een ongeluk waaraan het lot alleen schuld heeft ..."
"Kom, Robrecht, wees redelijk", viel Burchard in. "Dat Disdir droef en
spijtig is, zult gij hem daarom gaan haten? Indien Dakerlia u verstiet,
zoudt gij niet treuren?"
"Zeker, zeker", antwoordde Robrecht getroffen. "Dat Disdir belove mijne
bruid te eerbiedigen, en ik wil alles vergeten."
"Ik zal ze eerbiedigen", stamelde Disdir. "Deze verzekering hadde ik u
gewillig gegeven, hadde gij niet, op eenen kwetsenden toon van bevel,
mij ze hadt willen afdwingen. Ik ben ridder, ik ben ongelukkig, gij
behandelt mij zonder achting, zonder medelijden. Waart gij in mijne
plaats en ik in de uwe, wees zeker, ik zou beter dan gij toonen dat ik
gevoelig ben aan de wettige smart van eenen vriend."
Deze woorden, oprecht of geveinsd, hadden Disdir een pijnlijk geweld op
zich zelven gekost. Tranen glinsterden in zijne oogen; hij scheen
vernederd en beschaamd.
Mher Sneloghe, door deze teekens van diepe droefheid getroffen, reikte
hem de hand en zeide met minzaamheid in de stem:
"Nu, Disdir, het is een misverstaan, inderdaad. Laat ons vrienden
blijven. Geloof mij, had jonkver Wulf u hare genegenheid geschonken, ik
hadde hare beslissing geeerbiedigd. Evenals gij zou ik daarover getreurd
hebben; maar daarom toch zou ik u niet vijandig geworden zijn."
Zij drukten elkaar de hand. In Disdirs oogen fonkelde nog de nijd, en
zijne lippen waren scherp gesloten; maar Robrecht en Bu
|