even van schrik."
"En gij hebt van alle wraak afgezien?" vroeg Robrecht Sneloghe
verwonderd.
"Ik heb eenvoudig Tancmars lieden verjaagd, het paalwerk omvergeworpen,
opnieuw bezit van mijn land genomen, er een twintigtal gewapende
gezellen op gesteld en Rambold Tancmar eenen bode gestuurd om hem te
zeggen dat ik voortaan mijn eigendom met geweld zal verdedigen."
"Gij hebt wel gedaan", zeide Robrecht.
"Maar dit is eene oorlogsverklaring!" riep de kastelein.
"Welnu, Rambold mag het nemen zooals hij wil: ik ben bereid."
Er heerschte eene wijl stilte. Wat Burchard had gezegd, vervulde
zichtbaar zijne beide ooms met vrees.
"Eilaas! En wat heeft Rambold Tancmar geantwoord?" vroeg Bertulf.
"Niets; ik heb van hem niets meer gehoord. Gij ziet wel, heer proost,
dat er met lankmoedigheid niets is te winnen. Eene enkele stoute daad
brengt deze in schijn zoo trotsche Isegrims tot zwijgen."
"Het is onnatuurlijk; daar moet eene list onder verborgen liggen",
bemerkte de kastelein.
"Die Tancmars zijn voor ons ongeluk geboren", morde de proost. "Zij
zoeken met eene helsche spitsvondigheid alle gelegenheden op om ons tot
ongeduld en geweld te drijven. Die gelegenheid hebben zij nu gevonden.
Gij meent dat zij ze zullen verzuimen of laten ontsnappen? Gij verlaat
uw landgoed te Bethferkerke alsof gij den terugkeer van Rambold
onmogelijk geloofdet!"
"Mijn eigendom is goed bewaard", zeide Burchard met fieren glimlach. "Ik
vrees Rambold Tancmar niet meer."
"Maar indien hij met overmacht komt? Wat is twintig man? De ondadigheid
van uwen vijand verontrust mij als de kwaadvoorspellende stilte die een
onweder voorafgaat ..."
De deur werd geopend en een huisschalk verscheen bij den ingang der
zaal met eenen zwaren korf aan de hand.
"Mher Burchard", zeide hij, "er is een bode van St-Andries gekomen met
dezen korf. Hij verzocht mij hem u onmiddellijk te behandigen. Het is
een geschenk van Mher Rambold Tancmar, heeft hij gezegd, vruchten van
een nieuwen grond, waarvan het gezicht u zal verblijden."
"Van Rambold Tancmar!" riepen allen verbaasd. "Wat mag het zijn?"
"Wij gaan het weten", morde Burchard, naar de deur stappende.
Hij bracht den korf bij de tafel en terwijl de anderen waren opgestaan
en hunne oogen op zijne handen gevestigd hielden, rukte hij de banden en
den doek van den korf.
"Appelen, schoone appelen, ik ken dit ooft, het is op mijnen grond
gegroeid", sprak Burchard schertsend.
Maar eensklaps bemer
|