en knarsing der tanden. Maar
Burchard verhief de stem en zeide:
"Vrienden, gij hebt meer dan eens mij uwe hulp aangeboden; die hulp kom
ik nu eischen, niet alleen van u, maar van al de Houtkerels die tot onze
Gilde van Krekaarzele behooren. Dat degenen die last van vrouw of
kinderen hebben te huis blijven; jonge mannen zoek ik, en die zijn er
genoeg. Gaat nu naar huis, wekt onderwege de Kerels en zendt ze
herwaarts. Zegt hun dat zij hunne korenwannen medebrengen. De Isegrims,
die mijnen armen Eric vermoord hebben, wonen op eenen sterken burcht.
Dit nest moeten wij bestormen om er het wolvengebroed in te verpletten.
Ladders en boomen, tot beukrammen, zullen wij ginder gereed vinden.
Haast u; wie zich lust gevoelt keere hier weder. Wij gaan het noodvuur
opsteken en den hoorn blazen. Tot straks, gezellen!"
Door al de bijzijnde lieden gevolgd, stapte hij buiten de schuur. Hier
verspreidden zich de Kerels met hunne vrouwen en kinderen door
verschillige wegen. Men hoorde reeds in de bosschen den diepen,
klagenden toon van den noodhoorn hergalmen.
Burchard naderde tot de wip, die men had neergehaald. Drie of vier jonge
mannen waren bezig met aan de ijzeren stangen groote vlokken kemp te
hechten, die vroeger reeds in gesmolten harst waren gedoopt geworden.
"Nog niet vaardig, Wijgbert?" vroeg Burchard.
"Het gaat zoo spoedig niet", was het antwoord. "Om het wel te doen, moet
men wat tijd gebruiken; maar wees gerust, mher Knap; als onze Houtkerels
dit noodvuur zoo hoog in de lucht zien vlammen, zullen ze welhaast hier
zijn."
"Luister, Wijgbert", zeide Burchard, "ik bezwijk schier van
vermoeidheid; de smart heeft mij mijne krachten benomen. Ik moet wat
rusten. Verzoek onze gezellen in de schuur te gaan; doe hun te drinken
geven naar hunnen lust, en kom mij roepen wanneer zij in genoegzaam
getal te zamen zijn."
Hij richtte zich naar het huis en trad in de woonkamer, waar hij zich op
eenen stoel liet nederzakken.
Niemand bevond zich hier dan des brouwers vrouw met drie kinderen, die
bezig waren eene soort van melkpap uit eenen aarden schotel te eten.
De vrouw, die reeds bij de komst van Burchard uit zijnen mond den
wreeden dood van den jongen Eric had vernomen, wilde hem nu eenige
woorden van troost toesturen, doch daar zij zag dat hij ongaarne
antwoordde, stoorde zij hem in zijne zwaarmoedigheid niet meer.
Zij wendde zich tot hare kinderen, die gedaan hadden met eten en zeide:
"Nu, kinderen, vergeet den Drol
|