t gebouw of in duistere hoeken
en kanten om, ware het mogelijk, nog een uitkomen te vinden; maar de
Kerels vervolgden hen, speurden hen na en hakten alwat leven had
onmeedoogend neder.
Burchard, die slechts een doel voor oogen had, namelijk zijne wraak op
Rambold Tancmar te koelen, deed drie of vier toortsen ontsteken, en liep
op en af de verdiepen van den burcht, alles doorsnuffelende wat maar
eene schuilplaats verschaffen kon. Ook de andere gebouwen onderzocht
hij, koortsig, spijtig en met heesch keelgeluid grommend:
"Hij alleen zou mij ontsnappen! Onmogelijk. Hij is in den burcht, de
vuige moordenaar van mijnen armen Eric! Ah, ik zal hem vinden, ik moet
hem hebben!"
Maar wanneer hij alles had doorzocht, en de Kerels van moorden moede en
met bloed bedekt, hem omringden, stond hij daar, grijnzend het hoofd
schuddende en als ontmoedigd.
"Rambold ontsnapt mij!" zuchtte hij herhaalde malen.
"Hij is gevlucht met een groot gedeelte zijner mannen", zeide een Kerel.
"Ik heb aan den voet van den achtermuur eenen Isegrim doodelijk
getroffen. Die heeft mij, om zijn leven smeekend, mij verklaard dat zijn
meester langs eene ladder is afgedaald en over deze ladder den anderen
boord der gracht heeft bereikt."
"Doemenis!" kreet Burchard. "Zijn mijne gezellen gewroken, de moord van
mijnen armen Eric blijft onbetaald! Hadden wij hier dan slechts iemand
van Rambolds maagschap gevonden, iemand dien hij bemint!..."
Er naderde een Kerel die, de laatste klacht van Burchard hoorende, hem
zeide:
"Iemand van Rambolds maagschap? Wees tevreden, mher Burchard:
daarbeneden, in den kelder, ligt het lijk zijner zuster."
"Het lijk zijner zuster? Ah!" kreet Burchard, eene toorts grijpende.
Door de Kerels gevolgd, daalde hij eene steenen trap af en kwam in eenen
overwelfden gang waar inderdaad het lijk eener jonkvrouw op de zijde ten
gronde lag.
Eene wijl staarde Burchard stom en beweegloos op het doode lichaam.
"Het is Rambolds zuster", morde hij. "Nu zal ook de smart, nu zal ook
de rouw hem in het hart bijten. Eric is gewroken!"
"Zal ik haar den voet afhakken?" vroeg een Kerel, zijn zwaard tot slaan
gereedhoudende.
"Neen, neen, eene vrouw ... Ik ben voldaan, het is genoeg ", antwoordde
hij. "Men drage nu de lijken te zamen in den burcht en steke het vuur
aan al de gebouwen en op honderd plaatsen te gelijk!"
Hij stapte uit den burcht op den neerhof en bleef daar staan, met de
armen overeen gevouwen.
Schier onmiddel
|