mer
voort, boog zich, kronkelde zich en spande zijne leden, totdat de ketens
braken en de ophaalbrug onder het gejuich zijner gezellen nederplofte.
Een zegevierende schreeuw kondigde dit eerste voordeel aan. Nu was de
baan tot aan de poort geheel vrij en, kon men die insgelijks
verbrijzelen, dan zou niets weerstaan aan hunne woede en aan hunne
wraak.
Wel vijftig man, met den vreeselijken stormram op de armen, liepen over
de brug en beukten zoo geweldig tegen de poort, dat de holle klank van
den slag als de donder over bosch en velden hergalmde.
De eerste stoot scheen geen uitwerksel te hebben. De Kerels verwijderden
zich van de poort, namen eenen nieuwen loop en beukten met meerdere
kracht nog, maar de poort bleef onwrikbaar. Pijlen, steenen en vuur
vielen als hagel op de wannen, en troffen nu en dan eenen Kerel, die den
storm moest verlaten of door anderen in het bosch werd gedragen.
Boven den muur lachte men nog spottend, maar daar moest evenwel meer dan
een man door de pijlen van buiten zijn getroffen geworden, dewijl nu en
dan een scherpere kreet of een noodgehuil tusschen het tergend lachen
opsteeg.
De Kerels, door de moeilijkheid van den aanval verwoed geworden,
herhaalden menigmaal hunnen loop en hitsten elkander aan door een
koortsig strijdgeschreeuw. Burchard zelf had zich nu aan den stormram
gesteld; en, of zijne kracht waarlijk overmatig was, en of zijne
tegenwoordigheid de kracht zijner mannen had verdubbeld, van den eersten
stoot waartoe hij had geholpen, had de poort een rinkelend geluid
gegeven, alsof zij gedeeltelijk van hare hengsels was losgeraakt.
"Terug, terug!" riep Burchard. "Nog eene goede poging en zij stort
neder! Aan ons de overwinning!"
Toen zijne mannen met den balk op eenigen afstand van de brug onder de
opgehevene wannen veilig stonden, zeide hij hun op blijden toon:
"Haalt adem, rust een oogenblik. Werken wij met vereende kracht, het is
de laatste stoot ... Maar wat drijft daarginder langs den muur? Mannen
die zich verwijderen van de poort! Zouden zij onze wraak willen
ontvluchten? Op, op, de stormram! Vooruit, vooruit!"
Een oogenblik daarna sidderde de lucht onder eenen dubbelen dondergalm,
en de poort viel achterover ten gronde.
"Wannen weg! De zwaarden nu!" huilde Burchard, terwijl hij met zijne
gezellen als een onweerstaanbare vloed ten burcht instroomde.
Slechts gedurende eenen korten tijd boden hunne verraste vijanden
eenigen tegenstand en vloden dan weg in he
|