en dat er in de
schuur wel vijftig of zestig Kerels reeds vergaderd zijn. Zij gloeien
allen van wraakzucht; want zij vertellen elkander den ongelukkigen dood
van Eric, dien iedereen hier liefhad. Elstrunc en Everslag, onze
Keurmans en uwe goede vrienden, willen u volgen en zullen u te paard
vergezellen. Hoort het gerucht. Het krielt daarbinnen van Kerels. Nu zal
het wel tijd zijn om te vertrekken, meen ik."
Burchard stond op en begaf zich naar de schuur, die gansch opgevuld was
met mannen, meest langgebaard, waartusschen evenwel ook jongelieden zich
bevonden, wier kin nauwelijks door eenige donzige haren was beschaduwd.
Het grootste getal was voorzien van eenen zwaren kruisboog, eenigen
droegen lange handbogen. Volgens de aanbeveling die hun was gedaan
geworden hadden zij hunne dorschwannen medegebracht, om zich daarvan
als van beukelaars of schilden bij de bestorming van eenen burcht te
bedienen. Allen zonder uitzondering voerden aan de linkerzijde een groot
krom zwaard, de scherpsnijdende schermzeis.
Burchard blikte in het ronde, drukte eenigen zijner bijzondere vrienden
de hand, en sprak dan met luider stemme:
"Gezellen, men heeft u gemeld, niet waar, dat ik u den noodkreet van
_Harop_ heb toegericht, opdat gij mij den dood van den armen Eric helpt
wreken. Tegen de Isegrims, der Kerlen bloedvijanden trekken wij ten
strijde. Het is Rambold, de neef van den hofraadsheer Tancmar, die niet
alleen het kind mijner zuster heeft vermoord, maar daarbij nog een
tiental vrije Kerels. Hij woont nu op den burcht te Straten, en verwacht
zich waarschijnlijk niet aan onze komst. Hoe het zij, moet er bloed
vlieten, wij zullen het geven en hier niet terugkeeren zoolang er een
steen van het vermaledijde Isegrimsnest rechtstaat."
"Wij zullen het afbranden en verdelgen tot in den grond!" kreten de
Kerels, hunne wapens in de hoogte zwaaiend.
"Welaan, gezellen", zeide Burchard, "reizen wij in stilte; pogen wij
onze vijanden te verrassen. Onverwachts, als de pletterende slag van
Thors hamer, treffe hen onze wraak!"
"Wie moeten wij sparen?" vroeg een jongeling.
"Sparen? Hebben zij een arm, onschuldig kind gespaard?"
"Niemand! niemand!" kreten de gezellen.
"Rambold Tancmar bovenal mag ons niet ontsnappen", bevestigde Burchard.
"Indien hij eenen zoon had! Maar hij heeft geene kinderen. Vooruit nu,
gezellen! vooruit naar den burcht te Straten. Het is bijna twee uren van
hier. Wij zullen niet te haastig gaan, om onze krachten
|