ilaas, de lieve, zoete Eric! Hoe kan ik hem en mijne doode
gezellen wreken?"
"Wij zullen doen wat Rambold heeft gedaan", gromde een Keurman. "Hun de
voeten afsnijden en ze den hofraadsheer Tancmar toezenden, al bevond de
hatelijke Isegrim zich ook met den graaf."
"Neen, neen", zeide de andere knarsetandende, "wij zullen ze altemaal
binnen den burcht op eenen hoop leggen, ze doormengen met stroo en hout
op zulke wijze, dat ze tot pulver verteerd worden in den brandenden
gloed. De puinen van den burcht zullen nederstortend hunne asch
verstrooien of begraven, en zoo zal zelfs geene gedachtenis van die
snoode Isegrims meer overblijven."
"Maar Rambold, Rambold!" morde Burchard. "Zijnen rechtervoet moet ik
hebben: zijn oom de raadsheer wacht mijn geschenk ..."
En dus tegen de Isegrims bulderende en elkander tot eene bloedige wraak
aanmanende, geraakten zij eindelijk in de nabijheid van Bethferkerke.
Hier steeg Burchard met de Keurmans af en deed de Kerels stilhouden. De
paarden werden toevertrouwd aan gezellen, die ze door het Frinte-bosch
moesten leiden.
"Volgt mij nu, een voor een, en op zekeren afstand, vrienden", zeide
Burchard. "Weest zeer stil; en waar men u zou kunnen zien, buigt u of
stapt verborgen in het kreupelhout. Hier omtrent staan hofsteden en
hutten van Tancmars lieden. Indien men onze tegenwoordigheid op deze
baan bemerkte, zouden de wachten van den burcht onmiddellijk verwittigd
worden. Volgt mij voorzichtig en langzaam."
Door de duisternis slopen al deze mannen achter elkander voort, de
schaduw en de diepten zoekende en met de korenwannen op den rug over de
baan slingerende als eene reuzenslang, wier geelachtige schubben den
zwakken nachtelijken schemer nog herkaatsten.
Eensklaps bleven, bij het hoofd der bende, eenige gezellen verrast
staan; zij meenden eenen man tusschen het kreupelhout te hebben
bespeurd; het geritsel der bladeren bevestigde hun vermoeden.
"Vliegt de Blauwvoet?" riep een der Kerels.
Maar dewijl hij geen antwoord bekwam, spande hij zijnen boog en stuurde
eenen pijl door de heesters. Drie of vier gezellen volgden hem hierin
na. Uit den schoot van het gebladerte ging een smartkreet in de hoogte
en men hoorde de haastige stappen van iemand die vluchtte.
Burchard kwam nader en vroeg wat hen had aangedreven om te dezer plaatse
gebruik van hunne bogen te maken.
Bij de verklaring der Kerels schuddde hij het hoofd met spijt en zeide:
"Wij zijn verraden. Het was een sch
|