FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125  
126   127   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   >>   >|  
en uit uwen mond hoort is vermoorden, verdelgen, verpletteren. Wat recht hebben wij om over onze vijanden te klagen indien wij wreeder, boozer en gewelddadiger zijn dan zij? Indien gij zoo blijft voortgaan, zult gij ons groote onheilen op den hals halen en, wat het ergste is, wij zullen ze verdiend hebben." "Gij hoeft over het verbreken mijner huwelijksbelofte geene wraak te zoeken", zeide Robrecht. "Is Ghyselbrecht Tancmar er de oorzaak van, ik ben hem zeer dankbaar; want hij heeft mij eenen onschatbaren dienst bewezen en mij gelukkig gemaakt." Burchard zweeg eene wijl en zeide dan eensklaps, zich met de hand op het voorhoofd slaande: "Ik ging het vergeten; maar de nieuwe snoodheid der Tancmars doet er mij aan denken. Het is eene zaak die mij geheel persoonlijk is en dus niemand anders aangaat; maar ik wilde er u van spreken om u niet te laten denken dat ik ze met inzicht u heb verzwegen." "Wat zal het nu weder zijn?" mompelde de proost met kommer. "Gij weet het niet", ging Burchard voort. "Sedert het laatste bezoek van den graaf te Brugge, is Rambold Tancmar met zijnen vader den burcht te Straten komen bewonen. Daar stak iets achter dat zich welhaast zou openbaren. Men moest mij honen en mij tergen. Terwijl ik naar Rodenburg was gegaan, om mijnen vader te bezoeken, is Rambold Tancmar met vele werklieden te Bethferkerke verschenen en heeft begonnen den grond die mij ten onrechte wordt betwist, met paalwerk te omsluiten. Mijne gezellen wilden zich tegen die aanmatiging verzetten, maar zij werden mishandeld en moesten onderdoen voor de overmacht, bovenal omdat ik hun wel strengelijk had verboden zich tot geweldige twisten met Tancmars lieden te laten verlokken. Gij weet dat ik een zoontje van mijn zuster zaliger met mij te Bethferkerke heb. Een onnoozel kind van veertien jaar, met Kerlenbloed in de aderen toch; want hij weerstond het langste aan Tancmars lieden. Men heeft den kleinen Eric zoo onmenschelijk geslagen, dat hij er van te bedde ligt." "Laffe wreedheid!" riep Robrecht. "Ha, gij hebt het arme kind gewroken, niet waar?" "Hemel! en wat hebt gij gedaan?" zuchtten terzelfder tijd de proost en de kastelein. "Gij gelooft", antwoordde Burchard, "dat ik ginder te Straten al degenen verpletterd heb die zich met de zaak hadden bemoeid. Ik beken dat het gedurende een geheel uur mijn voornemen was, maar ik heb het gelaten uit ontzag voor u, mijne ooms." "Ah, God dank!" riep de proost. "Gij deedt mij b
PREV.   NEXT  
|<   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125  
126   127   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   >>   >|  



Top keywords:

Tancmars

 

Burchard

 

Tancmar

 
proost
 
Robrecht
 

geheel

 

lieden

 

Bethferkerke

 
denken
 

Rambold


Straten
 

hebben

 

geweldige

 

strengelijk

 

twisten

 

verboden

 

vermoorden

 

onnoozel

 
zaliger
 

zuster


verlokken

 

zoontje

 

verdelgen

 

verpletteren

 

betwist

 

paalwerk

 

omsluiten

 

onrechte

 

werklieden

 

verschenen


begonnen

 

gezellen

 
wilden
 

onderdoen

 

veertien

 

overmacht

 

bovenal

 
moesten
 
mishandeld
 

aanmatiging


verzetten

 
werden
 

verpletterd

 

hadden

 
bemoeid
 
degenen
 

kastelein

 

gelooft

 

antwoordde

 

ginder