rgen
moest nemen en niet dwaselijk mocht te werk gaan. Hij zou zijnen neef
helpen, hem de middelen bezorgen om de Tancmars te straffen. Nu was het
te laat voor heden: de avond begon reeds te vallen.
Maar Burchard hoorde niets; hij hield, met eenen lach als een
tijgergrijns op den mond, zijnen blik naar de deur ...
"Nu, Burchard, blijf moedig; wees getroost", zeide hem Robrecht
Sneloghe. "Ik zal mijne mannen van Ravenschoot halen; wij zullen te
zamen naar Straten gaan. Gij zult gewroken worden ..."
Maar Burchard, als antwoordde hij zich zelven, gromde verwardelijk:
"Neen, neen, gij zijt niet wreed genoeg; gij zoudt mijne wraak
wederhouden ... Alleen, alleen ... geene voorzichtigheid ... andere
mannen: Blauwvoeten met baarden! Ha, ik hoor ... daar is mijn paard!"
Hij liep naar den korf, raapte den kleinen voet met blauw schoeisel van
den grond op, stak hem met koortsige haast in zijne gordeltasch en ijlde
dan, door zijne verschrikte ooms gevolgd, naar buiten.
Hier sprong hij op zijn brieschend paard en drukte het de spoor door de
huid. Het dier huilde van pijn en schoot als de pijl uit den boog over
het binnenplein van den burg.
Burchards ooms hadden hem gevolgd tot buiten de proostdij; zij stonden
daar nu klagend en met de armen opgeheven, en riepen hem nog bij zijnen
naam; maar hij hoorde hen niet en verdween uit hun gezicht onder de
hofpoort.
VOETNOTEN:
[Voetnoot 36: KERVYN DE LETTENHOVE. Histoire de FL, t. I, pag. 369.]
VI
Ten zuiden en ten oosten van Brugge was het land weleer gansch overdekt
geweest met een enkel oorspronkelijk woud, slechts hier en daar
onderbroken door zandige moerassen en turfachtige poelen.
Een taaie, werkzame volkstam had voor eeuwen bezit van dien verlaten
grond genomen, vele bosschen uitgeroeid en tot vruchtbare akkers
herschapen, de lage boorden der beken van alle houtgewas gezuiverd, de
staande wateren door dijken en grachten afwatering bezorgd en zoo, door
geduld en arbeid, de woestijn gedwongen tot het voeden van talrijke
bewoners.
De reizende koopman, die het waagde in het gunstige jaargetijde deze
streken te doorloopen, keek verwonderd op, wanner hij eensklaps, in den
schoot van het bosch zelf, of langs de grasrijke boorden der beken een
ontelbaar hoornvee of groote kudden schapen ganzen en zwijnen zag
grazen.
Zoo werd de grond bebouwd tot aan den voet der eeuwenheugende wouden,
overal waar het zonnelicht eene vlakte kon beschijnen. Alles was
b
|