noemd wordt. Ik
geloof dat ik mevrouw voorbij liep op de trap.
MEVR. LINDE. Ja, ik loop heel langzaam een trap op; ik kan niet goed
stijgen.
RANK. Zoo? Is u niet goed in orde van binnen?
MEVR. LINDE. Eigenlijk meer wat overwerkt.
RANK. Anders niet? Dan is u zeker naar de stad gekomen om eens wat
ontspanning te nemen met de kerstfeesten.
MEVR. LINDE. Ik ben hierheen gekomen om werk te zoeken.
RANK. Moet dat een geneesmiddel zijn voor iemand die al overwerkt is?
MEVR. LINDE. Men moet toch leven, dokter.
RANK. Ja, dat is zoo de algemeene opinie, dat dat noodzakelijk is.
NORA. Nou maar, dokter Rank ... u wil toch ook wel graag leven.
RANK. Ja zeker wil ik dat. Zoo ellendig als ik ben, wil ik toch graag
mijn kwaal zoo lang mogelijk rekken. Al mijn patienten zijn net eender.
En zoo gaat het de moreel-aangetasten ook. Daar is nu juist op dit
oogenblik zoo'n moreel-melaatsche bij Helmer....
MEVR. LINDE (_gedempt_). Ah!
NORA. Wie meent u?
RANK. O, dat is een zaakwaarnemer, Krogstad, iemand die heelemaal buiten
uw sfeer leeft. Die man is moreel in den grond bedorven, maar zelfs hij
begon er over, alsof 't iets hooggewichtigs was, dat hij toch _leven_
moest.
NORA. Zoo? Waar kwam hij eigenlijk Torwald over spreken?
RANK. Ik weet het heusch niet: ik hoorde alleen dat het iets over de
Hypotheekbank was.
NORA. Ik wist niet dat Krog ... dat die zaakwaarnemer Krogstad iets met
de Hypotheekbank te maken had.
RANK. Ja, hij heeft daar een soort betrekking. (_Tegen mevr. Linde_). Ik
weet niet of u daarginder, waar u vandaan komt, ook zulk slag van
menschen heeft, die blazend en hijgend overal rondloopen om moreele
verwording en onpluize zaakjes op te snorren en dan de betrokken
personen als 't ware ter observatie op te sluiten in een of andere (voor
de speurders) voordeelige betrekking. De gezonden mogen dan netjes
buiten blijven staan toekijken.
MEVR. LINDE. Het zijn toch ook de zieken die het 't meest noodig hebben
opgesloten te worden.
RANK (_haalt de schouders op_). Ja, daar hebben wij de kwestie. _Die_
opvatting maakt nu juist een ziekenhuis van de maatschappij.
(_Nora, in haar eigen gedachten verdiept, barst uit in een halfluid
lachen en klapt in haar handen_).
RANK. Hoe lacht u daar zoo om? Weet u eigenlijk wel wat de maatschappij
is?
NORA. Wat kan mij die vervelende maatschappij schelen? Ik lachte om heel
iets anders ... iets vreeselijk vermakelijks.... Zeg u nu eens, dokter
... wo
|