onttrekken kunt!
NORA. Wat noem jij mijn heiligste plichten?
HELMER. Moet ik je dat nog zeggen? Heb je geen plichten jegens je man en
kinderen?
NORA. Ik heb nog andere even heilige plichten.
HELMER. Dat heb je niet. Wat zouden dat wel voor plichten zijn?
NORA. Plichten jegens mij zelf.
HELMER. In de eerste plaats ben je vrouw en moeder.
NORA. Daar geloof ik niet meer aan. Ik geloof dat ik in de eerste plaats
mensch ben, ik, net zoo goed als jij ... of in elk geval zal ik trachten
het te worden. Ik weet wel dat in elk geval zal trachten het te worden.
Ik weet wel dat de meeste menschen jou gelijk geven, Torwald, en dat er
iets dergelijks in de boeken staat. Maar ik kan mij niet langer tevreden
stellen met wat de menschen zeggen en wat er in de boeken staat. Ik moet
zelf nadenken over de dingen en tot klaarheid zien te komen.
HELMER. Dus het zou je niet duidelijk zijn wat je positie in je eigen
huis is? Heb je dan bij zoo'n gewetensvraag geen onfeilbaren gids? Heb
je dan geen godsdienst?
NORA. Och, Torwald, ik weet immers niet eens goed wat godsdienst is.
HELMER. Wat zeg je daar?
NORA. Ik weet niets anders dan wat domine Hansen zei, toen ik voor mijn
belijdenis leerde. Hij vertelde dat godsdienst was dit en dat. Wanneer
ik hier vandaan ben, zal ik ook dat vraagstuk onderzoeken. Dan zal ik
zien of het waar was wat domine Hansen zei, of in elk geval of het waar
is voor mij.
HELMER. Maar, dat is toch iets ongehoords van zoo'n jonge vrouw! Maar
als de godsdienst je dan geen wegwijzer zijn kan, laat mij dan een
beroep doen op je geweten. Want gevoel voor goed en kwaad heb je toch?
Of ... heb je dat misschien ook niet?
NORA. Och, Torwald, daarop kan ik ik moeilijk antwoorden. Ik weet 't
waarlijk niet! Ik ben heelemaal in de war met alles. Ik weet alleen dat
ik een heel andere opvatting van die dingen heb dan jij. Ik heb nu ook
gehoord dat de wet heel anders is dan ik dacht; maar dat die wet goed
zou zijn, dat wil er bij mij maar niet in. Een vrouw heeft dus niet het
recht haar ouden stervenden vader te ontzien, of het leven van haar man
te redden! Zoo iets kan ik nog niet gelooven.
HELMER. Je praat als een kind. Je begrijpt niets van de maatschappij
waarin je leeft!
NORA. Neen, dat doe ik ook niet. Maar nu wil ik die leeren kennen. Ik
moet er achter zien te komen wie gelijk heeft, de maatschappij of ik.
HELMER. Je bent ziek, Nora; je hebt de koorts; ik geloof haast dat je
hoofd een beetje in
|