s juist wat ik zeg.
DOM. MANDERS. Neen, omdat u laf is, zooals u het uitdrukt. Maar als u
dus niet laf was.... Och lieve Heer ... zulk een stuitende verbintenis!
MEVR. ALVING. Nu ja, we stammen overigens allemaal van zulk soort
verbintenissen af, zegt men. En wie is het die het in de wereld zoo
heeft ingericht, dominee?
DOM. MANDERS. Op zulke vragen ga ik met u niet in, mevrouw. Daartoe
bezit u in de verte niet den waren geest. Maar dat u durft zeggen dat
het laf van u is...!
MEVR. ALVING. Nu zal ik u eens uitleggen hoe ik dat meen. Ik ben bang en
schuw, omdat er in mij iets van dat spookachtige zit, dat ik nooit
geheel kan afschudden.
DOM. MANDERS. Hoe noemde u dat?
MEVR. ALVING. Spookachtig. Toen ik Regine en Oswald daarbinnen hoorde,
was het of ik spoken voor mij zag. Maar ik geloof haast dat wij allemaal
spoken zijn, dominee. Het is niet alleen dat, wat wij van vader en
moeder geerfd hebben dat in ons spookt. Het zijn allerhande oude
afgestorven opvattingen en allerlei oud dood geloof en zulke dingen
meer. Het is niet levend in ons; maar het zit er toch en wij kunnen het
niet kwijt raken. Als ik alleen maar een courant opneem en er in lees,
is het net of ik spoken tusschen de regels zie sluipen. Er moeten overal
spoken leven in het heele land. Zij moeten er in massa zijn, als het
zand der zee, dunkt mij. En dan zijn wij zoo godsjammerlijk lichtschuw
allemaal....
DOM. MANDERS. Aha, ... daar hebben wij dus de uitwerking van uwe
lektuur. Mooie vruchten inderdaad! O, die afschuwelijke, oproerige
vrijdenkers-geschriften!
MEVR. ALVING. U vergist zich, dominee. U is zelf de man die mij aanzette
tot nadenken; en daar ben ik u heel dankbaar voor.
DOM. MANDERS. Ik?
MEVR. ALVING. Ja, toen u mij dwong terug te keeren tot dat wat u mijn
plicht noemde; toen u prees als waar en goed dat, waartegen heel mijn
wezen in opstand kwam, als tegen iets afschuwelijks. Toen was het dat ik
begon uw leeringen op de keper te beschouwen. Ik wilde alleen maar een
enkelen knoop losmaken, maar toen ik dien eenen los had, viel alles uit
elkaar. En toen zag ik dat het machinenaaisel was.
DOM. MANDERS (_stil, geschokt_). Zou dat zijn wat ik met den zwaarsten
strijd mijns levens gewonnen had?
MEVR. ALVING. Noem het liever uw treurigste nederlaag.
DOM. MANDERS. Het was de grootste overwinning van mijn leven, Helene; de
overwinning op mijn eigen ik.
MEVR. ALVING. Het was een misdaad jegens ons beiden.
DOM. MANDERS. Dat
|