s overkomt, dan zwijgt hij er over. 't Komt helaas ook
niet zoo dikwijls voor. En wanneer ik bij dominee Manders kom, heb ik
altijd al zooveel te praten over al wat er verkeerd en gebrekkig in mij
is. Want ik zeg, wat ik daar straks al zei ... dat geweten kan soms
leelijk genoeg opspelen.
DOM. MANDERS. Geef mij je hand, Jakob Engstrand.
ENGSTRAND. Jesses, dominee....
DOM. MANDERS. Geen complimenten (_drukt hem de hand_). Ziezoo!
ENGSTRAND. En als ik dominee nu heel vriendelijk om vergeving vroeg....
DOM. MANDERS. Jij? Neen, integendeel ... ik ben het die jou vergeving
vraag ...
ENGSTRAND. Och heereje, neen!
DOM. MANDERS. Jawel ... zeker. En ik doe het van ganscher harte. Vergeef
mij dat ik je zoo kon miskennen. En ik wou dat ik je op de eene of
andere manier een bewijs kon geven van mijn oprecht berouw en mijn
goeden wil om je te helpen....
ENGSTRAND. Zou dominee dat waarlijk willen?
DOM. MANDERS. Met het grootste genoegen.
ENGSTRAND. Ja, daarvoor zou nu juist een mooie gelegenheid zijn. Met het
geluksgeld dat ik hier heb kunnen overleggen, dacht ik een soort van
tehuis voor zeelui op te richten in de stad.
MEVR. ALVING. Jij?
ENGSTRAND. Ja, dat zou om zoo te zeggen een soort van asyl moeten
worden. De verleidingen zijn zoo menigvuldig voor den zeeman, als hij
aan land vertoeft. Maar in dat huis bij mij zou hij dan kunnen zijn als
onder vaderlijk toezicht, dacht ik zoo.
DOM. MANDERS. Wat zegt u daarvan, mevrouw!
ENGSTRAND. Het is wel niet bar veel wat ik heb om mee te beginnen, God
beter 't; maar als nu maar een weldadige hand mij helpen wou, dan....
DOM. MANDERS. Nu ja, wij zullen die zaak nog eens nader overwegen. Je
plan lacht mij buitengewoon toe. Maar ga nu vast vooruit en maak alles
in orde en steek licht aan, dat het er een beetje feestelijk uitziet, en
dan zullen wij een stichtelijk uurtje samen doorbrengen, mijn waarde
Engstrand, want nu ben je, geloof ik, wel in de ware stemming.
ENGSTRAND. Ja, dat geloof ik ook. Vaarwel dan, mevrouw, en dank voor
alles: En blijf u maar goed op Regine passen, alsjeblieft, (_veegt een
traan weg_). 't Kind van Johanne zaliger ... hm, het is wonderlijk ...
maar het is net alsof ze mij zoo aan het hart vast gegroeid is. Ja,
waarachtig, zoo is het (_groet en gaat weg door de voorkamer_).
DOM. MANDERS. Wel, wat zegt u nu van den man, mevrouw? Dat was een heel
andere verklaring die wij daar kregen.
MEVR. ALVING. Ja, dat was het wel.
DOM. MAND
|