ichting zooveel wij
kunnen steunen. En omdat ik nu president ben van den Bond van
Huiseigenaren....
DR. STOCKMANN. Wel...?
ASLAKSEN. ... en daar ik bovendien agent ben van het
Matigheidsgenootschap ... ja, dokter weet immers wel dat ik werk voor de
matigheidszaak?
DR. STOCKMANN. Jawel; jawel.
ASLAKSEN. Nu, ... dan begrijpt u wel dat ik met een heelen boel menschen
in aanraking kom. En daar ik bekend sta als een ordelijk en goedgezind
burger, zooals dokter zelf zegt, heb ik een zekeren invloed in de
stad,... een kleine overmacht ... al zeg ik het zelf.
DR. STOCKMANN. Dat is mij wel bekend, mijnheer Aslaksen.
ASLAKSEN. Ja, ziet u ... daarom zou het voor mij een kleinigheid zijn om
een adres op te stellen, als het noodig mocht zijn.
DR. STOCKMANN. Een adres, zegt u?
ASLAKSEN. Ja, een soort van dankadres van de stadsburgers, omdat u die
voor allen zoo gewichtige zaak aan het licht heeft gebracht. Het spreekt
van zelf dat dat met de noodige bezadigdheid zou moeten opgesteld
worden, zoo, dat de autoriteiten en zij die de macht in handen hebben er
geen aanstoot aan kunnen nemen. En als wij daar maar op passen, dan kan
toch niemand het ons kwalijk nemen, dunkt mij.
HOVSTAD. Nu, zelfs al beviel het hun nu niet zoo heel erg....
ASLAKSEN. Neen, neen, neen, niet de overheid krenken, mijnheer Hovstad.
Geen oppositie tegen menschen die ons zoo dicht op de hielen zitten.
Daar heb ik genoeg van gezien in mijn leven; en daar komt ook nooit iets
goeds van. Maar de verstandige en vrijmoedige uitingen van een
staatsburger daar kan niemand iets tegen hebben.
DR. STOCKMANN (_schudt hem de hand_). Ik kan u niet zeggen, waarde heer
Aslaksen, hoe hartelijk het mij verheugt zooveel instemming bij mijne
medeburgers te vinden. Ik ben zoo blij ... zoo blij!... Hoor eens ...
wil u niet een glaasje sherry ... wat?
ASLAKSEN. Neen, dank u wel; ik gebruik nooit iets van dien aard.
DR. STOCKMANN. Nou, een glas bier dan ... wat zegt u daarvan?
ASLAKSEN. Dank u, ook niet; ik gebruik nooit iets zoo vroeg op den dag.
Maar nu zal ik de stad ingaan om eens te praten met eenige huiseigenaren
en de stemming voor te bereiden.
DR. STOCKMANN. Het is allervriendelijkst van u, mijnheer Aslaksen; maar
het wil er bij mij nog maar niet in, dat al die maatregelen noodig
zouden zijn; mij dunkt die zaak moet geheel van zelf kunnen gaan.
ASLAKSEN. De autoriteiten werken een beetje zwaarwichtig, dokter. Nu,
lieve Hemel, ik zeg dat niet om
|