opgekocht?
M. KIIL. Net zooveel als ik maar betalen kon.
DR. STOCKMANN. Maar mijn waarde schoonpapa,... zoo wanhopend als de
toestand van de badinrichting op het oogenblik is...!
M. KIIL. Als jij je gedraagt als een verstandig mensch dan zal die
badinrichting er wel weer boven op komen.
DR. STOCKMANN. Ja, u ziet het immers zelf, ik doe alles wat ik kan; maar
... och, de menschen zijn hier allemaal gek!
M. KIIL. Je zei gisteren dat de ergste smeerboel van mijn looierij kwam.
Maar als dat zoo is, dan zouden dus mijn grootvader en mijn vader voor
mij, en ik zelf vele jaren lang de stad verpest hebben als drie
doodsengelen. Denk je dat ik die schande op mij laat zitten?
DR. STOCKMANN. Dat zal u, helaas, wel moeten.
M. KIIL. Neen dankje. Ik ben gesteld op mijn goeden naam. De menschen
noemen mij "den das", heb ik hooren zeggen. En een das, dat is immers
zoo'n soort van varken; maar daarin zullen zij nooit van hun leven
gelijk krijgen. Ik wil leven en sterven als een zindelijk mensch.
DR. STOCKMANN. En hoe wil u dat dan aanleggen?
M. KIIL. Jij moet me schoon wasschen, Stockmann.
DR. STOCKMANN. Ik!
M. KIIL. Weet je van welk geld ik deze aandeelen gekocht heb? Neen, dat
kan je niet weten; maar nu zal ik het je zeggen. Dat is het geld dat
Katrine en Petra en de kleine jongens na mijn dood krijgen zullen. Want,
zie je, ik heb toch wel een beetje opgelegd.
DR. STOCKMANN (_opstuivend_). En voor zoo iets gebruikt u het geld van
Katrine!
M. KIIL. Ja, het geld is nu allemaal in de badinrichting gestoken. En nu
wil ik eens zien of je wezenlijk zoo razend ... zoo stapelgek bent,
Stockmann. Laat je nu toch nog dieren en allerlei smerigheid uit mijn
looierij komen, dan is dat net goed of je breede reepen uit het vel van
Katrine en Petra en de jongens sneed; maar dat doet toch geen
fatsoenlijk huisvader,... als hij ten minste niet krankzinnig is.
DR. STOCKMANN (_op en neer loopend_). Ja, maar ik ben krankzinnig! Ik
ben krankzinnig!
M. KIIL. Maar waar het vrouw en kinderen geldt, zal je zoo ongelooflijk
gek toch wel niet zijn.
DR. STOCKMANN (_blijft voor hem staan_). Waarom kon u mij dat niet
zeggen voor u dien rommel opkocht?
M. KIIL. Wat nu eenmaal gebeurd is, daaraan is niets te veranderen.
DR. STOCKMANN (_loopt onrustig rond_). Als ik maar niet zoo zeker was
van mijn zaak...! Maar ik ben er zoo vast van overtuigd dat ik gelijk
heb.
M. KIIL (_weegt de portefeuille in de hand_). Als je je dwaash
|