vroolijk zal zijn, dat wil ik. Hij
mag niet zoo tobben (_tegen Regine die binnen komt_). Meer champagne.
Een heele flesch.
(_Regine af_).
OSWALD. Moeder!
MEVR. ALVING. Denk je dat wij hier buiten ook niet weten te leven?
OSWALD. Is zij niet prachtig om te zien? En zoo mooi gebouwd! En zoo
door-en-door gezond!
MEVR. ALVING (_gaat aan de tafel zitten_). Ga zitten, Oswald, en laat
ons eens rustig praten.
OSWALD (_gaat zitten_). Je weet nog niet, moeder, dat ik iets goed te
maken heb aan Regine.
MEVR. ALVING. Jij?
OSWALD. O, maar een kleine onbezonnenheid, als je het zoo noemen wilt.
Trouwens iets heel onschuldigs. Toen ik den laatsten keer thuis was....
MEVR. ALVING. Ja?
OSWALD. ... vroeg zij mij zoo dikwijls naar Parijs, en ik vertelde haar
het een-en-ander van daarginder. En ik herinner mij dat ik er eens toe
kwam om te zeggen: zou je zelf geen lust hebben daar eens heen te gaan?
MEVR. ALVING. En?
OSWALD. Ik zag dat zij tot over haar ooren kleurde en toen zei zij: ja,
daar heb ik zeker wel lust in. Nou ja, antwoordde ik, dat kan misschien
nog wel eens gebeuren ... of zoo iets.
MEVR. ALVING. En verder?
OSWALD. Ik had natuurlijk de heele zaak vergeten; maar toen ik haar
eergisteren vroeg of zij niet blij was dat ik nu zoo lang thuis zou
blijven....
MEVR. ALVING. Ja?
OSWALD. ... toen keek ze mij zoo wonderlijk aan, en vroeg toen: maar wat
komt er dan van mijn reis naar Parijs?
MEVR. ALVING. Haar reis?
OSWALD. En toen kreeg ik het er uit, dat zij het voor ernst had
opgenomen, en aldoor aan mij gedacht had en Fransch had geleerd....
MEVR. ALVING. Daarvoor dus....
OSWALD. Moeder,... toen ik dat mooie, prachtige, frissche meisje daar
voor mij zag staan ... vroeger had ik nooit zoo op haar gelet ... maar
nu, toen zij daar als met open armen voor mij stond, bereid om mij er in
op te nemen....
MEVR. ALVING. Oswald!
OSWALD. ... toen werd het mij duidelijk dat er bij haar redding was;
want ik zag dat in haar levensblijheid leeft.
MEVR. ALVING (_verschrikt_). Levensblijheid...? Kan die je redding zijn?
REGINE (_uit de eetkamer met een flesch champagne_). Ik vraag excuus dat
ik zoo lang weg bleef; maar ik moest er voor in den kelder gaan....
(_zet de flesch op tafel_).
OSWALD. En haal nog een glas.
REGINE (_kijkt hem verwonderd aan_). Daar staat mevrouws glas, mijnheer.
OSWALD. Ja maar, haal er een voor jezelf, Regine.
REGINE (_schrikt hevig en werpt snel van ter zijd
|