voren_). Jawel, jawel!... Maar ik had nooit gedacht dat je
je eigen vleeschelijken broer er zoo zou laten inloopen.
DR. STOCKMANN. Er laten inloopen?
MEVR. STOCKMANN. Neen maar, vader-lief....
M. KIIL (_rust met zijn kin op zijn handen die hij op den knop van zijn
stok samengevouwen heeft en knipoogt sluw tegen den dokter_). Hoe was
het ook weer. Was het niet dat er dieren in de waterleidingbuizen
gekomen waren?
DR. STOCKMANN. O ja, infusiediertjes.
M. KIIL. En er zouden een heeleboel van die dieren daarin gekomen zijn,
zei Petra. Een reusachtige massa.
DR. STOCKMANN. Ja zeker; er kunnen er wel honderdduizenden in zijn.
M. KIIL. Maar niemand kan ze zien,... niet waar?
DR. STOCKMANN. Neen, zien kan je ze niet.
M. KIIL (_met een stillen klokkenden lach_). De duivel hale mij! Dit is
nog het mooiste dat ik ooit van je gehoord heb.
DR. STOCKMANN. Hoe meent u dat?
M. KIIL. Maar nooit in der eeuwigheid maak je zoo iets den burgemeester
wijs.
DR. STOCKMANN. Nu, dat zullen wij nog eens zien.
M. KIIL. Denk je dat hij zoo gek zou zijn?
DR. STOCKMANN. Ik hoop dat de heele stad zoo gek zal zijn.
M. KIIL. De heele stad! Ja, dat kan voor den donder wel zijn. Maar dat
is net goed voor dat volk. Die willen immers zoo veel wijzer zijn dan
wij oude lui. Zij hebben mij als een hond uit den gemeenteraad gejaagd
met hun tegenstemmen. Ja, dat hebben ze ... me er uitgejaagd als een
hond. Maar nu krijgen ze hun trekken thuis. Houd die maar voor den gek,
Stockmann.
DR. STOCKMANN. Maar schoonpapa....
M. KIIL. Houd ze voor den gek, zeg ik (_staat op_). Als je 't zoo ver
brengen kunt dat de burgemeester en zijn vrienden er in vliegen, dan
geef ik dadelijk, op slag, honderd kronen voor de armen.
DR. STOCKMANN. Kijk, dat zou nog eens aardig van u zijn.
M. KIIL. Nou, zoo dik zit het er bij mij ook niet aan, zooals je weet;
maar krijg je ze zoover, dan geef ik met Kerstmis vijftig kronen aan de
armen.
(_Hovstad komt uit de voorkamer_).
HOVSTAD. Goeden morgen! (_blijft staan_). O, pardon....
DR. STOCKMANN. Neen kom maar; kom maar....
M. KIIL (_lacht weer als voren_). Hij! Is hij er ook bij?
HOVSTAD. Wat bedoelt u?
DR. STOCKMANN. Ja zeker is hij er bij.
M. KIIL. Dat kon ik ook haast wel denken! Het moet in de couranten
komen. Nou, jij bent me wel de ware, Stockmann. Overlegt nu maar eens
goed samen; nu ga ik weg.
DR. STOCKMANN. O neen, blijf nog wat schoonpapa.
M. KIIL. Neen, nu ga ik weg.
|