distrikt komt. Den grond kan men toch niet waardeloos
noemen. Een of andere nuttige bestemming is daar altijd toch wel aan te
geven. En de renten van het geld dat op de spaarbank staat, zou ik
misschien als meest passend kunnen gebruiken om een of andere
onderneming te steunen, die gezegd worden kan de stad ten goede te
komen.
MEVR. ALVING. Net zooals u wil. De heele zaak is mij nu absoluut
onverschillig.
ENGSTRAND. Denk aan mijn tehuis voor zeelui, dominee!
DOM. MANDERS. Ja, zeker ... daar zeg je zoo wat. Nu, dat moeten wij nog
eens nader overleggen.
ENGSTRAND. Neen, wat duivel, niet overleggen.... Jesses dan toch!
DOM. MANDERS (_met een zucht_). Ik weet helaas ook niet, hoe lang ik nog
die zaken in handen hebben zal. Of de publieke opinie mij niet zal
noodzaken mij terug te trekken. Dat hangt heelemaal van het gerechtelijk
onderzoek af.
MEVR. ALVING. Wat zegt u daar?
DOM. MANDERS. En van den uitslag daarvan kan men vooruit volstrekt niets
met zekerheid zeggen.
ENGSTRAND (_dichtbij_). O welzeker kan men dat. Want hier staat Jakob
Engstrand ook nog.
DOM. MANDERS. Ja ... ja ... maar...?
ENGSTRAND. En Jakob Engstrand is niet de man die een waardigen weldoener
in den steek laat als de nood aan den man komt, zooals ze zeggen.
DOM. MANDERS. Ja, maar, mijn waarde ... hoe...?
ENGSTRAND. Jakob Engstrand is om zoo te zeggen te vergelijken bij een
reddenden engel, dominee!
DOM. MANDERS. Neen, neen, dat kan ik toch waarlijk niet aannemen.
ENGSTRAND. Och, dat moet u toch maar doen. Ik ken iemand die nog eens de
schuld van een ander op zich genomen heeft ... wat?
DOM. MANDERS. Jakob! (_drukt hem de hand_). Je bent een zeldzaam mensch.
Nu, je zult je asyl voor zeelui hebben, hoor.... Daar kan je op aan.
ENGSTRAND (_wil bedanken, maar kan niet van aandoening_).
DOM. MANDERS (_hangt zijn reistaschje over zijn schouders_). En nu weg.
Wij reizen samen.
ENGSTRAND (_bij de eetkamerdeur zachtjes tegen Regine_). Ga met me mee,
meid! Je zult een leventje hebben als een prinses.
REGINE (_werpt het hoofd in den nek_). Merci! (_zij gaat naar de
voorkamer en haalt dominee's hoed_).
DOM. MANDERS. Vaarwel, mevrouw. En moge de geest van orde en wet spoedig
zijn intocht houden in deze woning.
MEVR. ALVING. Vaarwel Manders! (_zij gaat naar de serre, terwijl zij
Oswald door de tuindeur ziet binnenkomen_).
ENGSTRAND (_terwijl hij en Regine den dominee aan zijn jas helpen_).
Vaarwel, kindlief. En als er
|