em staan_). Nu; mag ik eens vragen waarover
dan?
ENGSTRAND. Jawel dominee; het was dit: er wordt daarginder nu afrekening
gehouden. Wel bedankt, mevrouw!... En nu zijn wij met alles klaar; en nu
dacht ik dat het zoo mooi en gepast zou zijn als wij, die zoo braaf
samen gewerkt hebben al dien tijd,... nu dacht ik moesten wij dat
besluiten met een kleine geestelijke bijeenkomst van avond.
DOM. MANDERS. Een bijeenkomst? Daarginder in het gesticht?
ENGSTRAND. Ja, vindt dominee dat misschien niet gepast, dan....
DOM. MANDERS. Ja zeker vind ik dat, maar ... hm....
ENGSTRAND. Ik heb gewoonlijk 's avonds zoo'n kleine bijeenkomst
gehouden....
MEVR. ALVING. Zoo?
ENGSTRAND. Ja, zoo nu en dan; om zoo te zeggen een kleine
godsdienstoefening. Maar ik ben maar een geringe burgerman en bezit er,
God helpe mij, niet de ware gave voor, en daarom dacht ik, omdat dominee
Manders nu toch juist hier is.
DOM. MANDERS. Ja, zie je, Engstrand, ik moet je eerst eens een vraag
doen. Ben je wel in de ware stemming voor zulk een bijeenkomst? Voel je
je geweten wel vrij en zuiver?
ENGSTRAND. Och lieve God, het is toch niet de moeite waard om over mijn
geweten te spreken, dominee.
DOM. MANDERS. Jawel, het is juist daarover dat ik je spreken wil. Wat
heb je daarop te antwoorden?
ENGSTRAND. Ja, dat geweten ... dat kan leelijk genoeg opspelen soms.
DOM. MANDERS. Zoo, dus dat erken je althans. Maar wil je mij dan eens
zonder omwegen zeggen ... hoe zit die zaak met Regine?
MEVR. ALVING (_snel_). Dominee Manders!
DOM. MANDERS (_geruststellend_). Laat u mij maar begaan....
ENGSTRAND. Met Regine! Jesses, wat doet u mij daar schrikken! (_kijkt
naar mevrouw Alving_). Er is toch niets met Regine gebeurd?
DOM. MANDERS. Dat willen wij hopen. Maar ik bedoel, hoe zit dat met jou
en Regine? Je gaat immers door voor haar vader. Niet?
ENGSTRAND (_onzeker_). Ja ... hm ... dominee weet toch wel van mij en
van Johanne zaliger....
DOM. MANDERS. Geen verdraaien van de waarheid nu meer. Je overleden
vrouw heeft aan mevrouw Alving verteld hoe de zaak in elkaar zit, voor
zij haar dienst verliet.
ENGSTRAND. Nou dan moest zij...! Deed zij dat dan toch?
DOM. MANDERS. Je bent dus ontmaskerd Engstrand.
ENGSTRAND. En zij die zwoer en vloekte bij hoog en laag....
DOM. MANDERS. Vloekte zij?
ENGSTRAND. Neen, zij zwoer alleen maar, maar toch zoo oprecht en van
harte.
DOM. MANDERS. En al die jaren lang heb je de waarheid voor mij verb
|