ar
Heer in den Hemel, mevrouw, hoe is dat mogelijk? U moet u daarin toch
vergissen.
MEVR. ALVING. Helaas, ik vergis mij in geen enkel opzicht, Johanne moest
het mij wel bekennen,... en Alving kon het niet loochenen. Dus bleef er
niets anders te doen over dan de zaak te smoren.
DOM. MANDERS. Ja, dat was het eenig mogelijke.
MEVR. ALVING. Het meisje moest terstond uit haar dienst en kreeg een
tamelijk groote som geld om tot nader orde te zwijgen. Voor de rest
zorgde zij zelf toen zij in de stad kwam. Zij knoopte de oude kennis met
Engstrand weer aan, liet er wel iets van verluiden, denk ik, dat zij
zooveel geld had, en maakte hem zoowat wijs van den een of anderen
vreemdeling, die hier met een pleizierjacht gelegen had in den zomer.
Zoo werden zij en Engstrand in der haast getrouwd. Ja, u heeft hen
immers zelf ingezegend.
DOM. MANDERS. Maar hoe moet ik mij dan verklaren...? Ik herinner mij
duidelijk dat Engstrand kwam om over de inzegening te spreken. Hij was
zoo vol bitter berouw, en betreurde zoo oprecht de lichtzinnigheid
waaraan hij en zijn verloofde zich hadden schuldig gemaakt.
MEVR. ALVING. Ja, hij moest toch de schuld op zich nemen.
DOM. MANDERS. Maar zulk een onoprechtheid van hem! En dat tegenover
_mij_! Dat had ik met verlof niet van Jakob Engstrand gedacht. Nu, ik
zal hem eens ernstig onderhanden nemen; daar kan hij op rekenen.... En
dan die onzedelijkheid van zoo'n vereeniging! Om het geld!... Hoe groot
was het bedrag waarover het meisje te beschikken had?
MEVR. ALVING. Drie honderd thaler.
DOM. MANDERS. Verbeeld u toch,... voor een armzalige driehonderd thaler
zich te laten trouwen met een gevallen vrouw!
MEVR. ALVING. Wat zegt u dan wel van mij, die zich liet trouwen met een
gevallen man?
DOM. MANDERS. Maar de Hemel beware ons! Wat zegt u nu? Een gevallen man!
MEVR. ALVING. Denkt u misschien dat Alving reiner was, toen ik met hem
naar het altaar ging, dan Johanne was, toen Engstrand zich met haar liet
trouwen?
DOM. MANDERS. Ja, maar dat is toch een hemelsbreed verschil....
MEVR. ALVING. Volstrekt niet. Er was wel een groot verschil in den
prijs,... een armzalige driehonderd thaler en een heel fortuin.
DOM. MANDERS. Maar hoe kan u nu twee zoo ongelijke gevallen vergelijken.
U was toch te rade gegaan met uw hart en met uw bloedverwanten.
MEVR. ALVING (_ziet hem niet aan_). Ik meende dat u begreep waarheen
dat, wat u mijn hart noemt, toen verdwaald was.
DOM. MANDERS (_koud_)
|