. Indien ik zoo iets begrepen had, zou ik nooit een
dagelijksche gast in het huis van uw man geworden zijn.
MEVR. ALVING. Nu, zooveel is althans zeker, dat ik met mijzelf in
waarheid niet te rade ging.
DOM. MANDERS. Nu, maar dan toch met wie u het naast bestonden; zooals
voorgeschreven is; met uw moeder en uw beide tantes.
MEVR. ALVING. Ja, dat is waar. Die drie maakten de rekening voor mij op!
O het is ongelooflijk hoe precies zij uitmaakten dat het gewoon
krankzinnigheid zou zijn om een dergelijk aanzoek af te wijzen. Als mijn
moeder nu nog eens kon zien waar al die heerlijkheid heen geleid had!
DOM. MANDERS. Voor de uitkomst kan niemand aansprakelijk gesteld worden.
Maar dat staat althans vast, dat uw huwelijk gesloten werd
overeenkomstig met de wet en de openbare orde.
MEVR. ALVING (_bij het raam_). Ja, die wet en die orde! Ik denk dikwijls
dat juist _die_ alle onheil in de wereld stichten.
DOM. MANDERS. Mevrouw Alving, nu bezondigt u zich.
MEVR. ALVING. Ja, dat kan wel zijn. Maar ik stoor mij niet langer aan al
die banden en conventies. Ik kan 't niet meer! Ik moet mij vrij maken.
DOM. MANDERS. Wat bedoelt u daarmee?
MEVR. ALVING (_trommelt op de ruiten_). Ik moest nooit iets van Alvings
leven verborgen gehouden hebben. Maar ik durfde toen niet anders,...
zelfs niet om mijn zelfs wil. Zoo laf was ik.
DOM. MANDERS. Laf?
MEVR. ALVING. Als de menschen wat te weten waren gekomen, zouden zij
gezegd hebben: arme man, het is natuurlijk dat hij uit den band springt,
hij, die een vrouw heeft die van hem wegloopt.
DOM. MANDERS. Met eenig recht kon men zoo iets ook wel zeggen.
MEVR. ALVING (_ziet hem strak aan_). Als ik was wie ik zijn moest, dan
riep ik Oswald bij mij en zei: hoor eens mijn jongen, je vader was een
diepgevallen mensch....
DOM. MANDERS. Maar genadige Hemel!...
MEVR. ALVING. ... en dan vertelde ik hem alles wat ik u verteld heb,...
alles, haarfijn!
DOM. MANDERS. Ik ben haast verontwaardigd over u, mevrouw.
MEVR. ALVING. Ja, dat weet ik. Ik weet het immers wel! Ik kom zelf in
opstand tegen die gedachte (_gaat weg van het raam_). Zoo laf ben ik.
DOM. MANDERS. En dat noemt u lafheid, als u eenvoudig uw verschuldigden
plicht betracht? Heeft u vergeten dat een kind zijn vader en moeder moet
achten en liefhebben?
MEVR. ALVING. Laat ons het niet zoo in het algemeen nemen. Laat ons de
vraag stellen: moet Oswald den kamerheer Alving achten en liefhebben?
DOM. MANDERS. Is er d
|