en_).
DOM. MANDERS (_verontwaardigd_). Maar wat _is_ dat toch? Wat gebeurt
daar toch! mevrouw?
MEVR. ALVING (_heesch_). Spoken. Het paar uit de serre waart daar weer
om.
DOM. MANDERS. Wat zegt u! Regine...? Is _zij_...?
MEVR. ALVING. Ja. Kom. Geen woord...!
(_Zij grijpt den arm van dominee Manders en gaat wankelend de eetkamer
binnen_).
EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF.
* * * * *
TWEEDE BEDRIJF
Zelfde kamer. Een mist van regen ligt nog altijd dicht over het
heele landschap.
Dominee Manders en mevrouw Alving komen uit de eetkamer.
* * * * *
MEVR. ALVING (_nog in de deur_). Wel mag het u bekomen, dominee
(_spreekt in de eetkamer_). Kom je niet bij ons, Oswald?
OSWALD (_binnen_). Dankje, neen; ik denk dat ik een eindje uitga.
MEVR. ALVING. Ja, dat is goed; 't is nu net een beetje droog (_sluit de
deur van de eetkamer en gaat naar de deur van de voorkamer. Roept_:)
Regine!
REGINE (_buiten_). Ja mevrouw?
MEVR. ALVING. Ga naar beneden in de strijkkamer aan de kransen
meehelpen.
REGINE. Ja mevrouw.
MEVR. ALVING (_vergewist zich dat Regine weggaat, daarna sluit zij de
deur_).
DOM. MANDERS. Hij kan daarginder toch niets hooren?
MEVR. ALVING. Niet als de deur dicht is. En hij gaat bovendien uit.
DOM. MANDERS. Ik ben er nog ontsteld van. Ik begrijp niet hoe ik nog een
stuk van uw lekker diner door mijn keel heb kunnen krijgen.
MEVR. ALVING (_haar onrust beheerschend loopt op en neer_). Ik ook niet.
Maar wat is er aan te doen?
DOM. MANDERS. Ja, wat is er aan te doen? Ik weet het waarlijk niet; ik
ben zoo volstrekt onervaren in dergelijke gevallen.
MEVR. ALVING. Ik ben overtuigd dat er nog geen ongeluk gebeurd is.
DOM. MANDERS. Neen, dat verhoede de Hemel! Maar een ongepaste verhouding
is het toch zeer zeker.
MEVR. ALVING. De heele geschiedenis is maar een losse inval van Oswald;
daar kan u zeker van zijn.
DOM. MANDERS. Ja, ik ben, zooals gezegd, niet op de hoogte van
dergelijke dingen; maar ik vind toch met uw verlof....
MEVR. ALVING. Zij moet natuurlijk het huis uit. En wel dadelijk. Dat is
zoo klaar als de dag....
DOM. MANDERS. Ja, dat spreekt.
MEVR. ALVING. Maar waarheen? Wij kunnen het niet verantwoorden dat....
DOM. MANDERS. Waarheen? Natuurlijk naar huis, naar haar vader.
MEVR. ALVING. Naar wien, zei u?
DOM. MANDERS. Naar haar.... Maar neen, Engstrand, is niet haar.... Ma
|