mij in de stad wonen, zeg, dan kan je
japonnetjes genoeg krijgen.
REGINE. Poeh! Dat kan ik op mijn eigen houtje ook wel, als ik er lust in
heb.
ENGSTRAND. Neen, aan een leidende vaderhand gaat dat beter, Regine. Nu
kan ik een mooi huis krijgen in de Kleine Havenstraat. Veel contanten
zijn daar niet voor noodig; en daar konden wij dan een soort van tehuis
voor zeelui van maken, zie je.
REGINE. Maar ik _wil_ niet met je mee! Ik heb niets met je te maken. Ruk
uit!
ENGSTRAND. Je zoudt waarachtig niet lang bij mij blijven, kindlief. Dat
kan zoo lang niet duren. Als je 't maar handig aanlegt. Zoo'n knappe
meid als jij in de paar laatste jaren geworden bent....
REGINE. Nou?...
ENGSTRAND. 't Zou zoo lang niet duren voor er een stuurman kwam,... of
misschien een kapitein....
REGINE. Ik dank je om met zoo'n vent te trouwen. Zeelui hebben geen
savoir-vivre.
ENGSTRAND. Wat hebben ze niet?
REGINE. Ik zeg dat ik weet wat zeelui zijn. Dat zijn geen menschen om
mee te trouwen.
ENGSTRAND. Dan trouw je ze niet. 't Kan toch nog wel de moeite waard
zijn (_vertrouwelijker_). Hij ... die Engelschman ... die met zijn
pleizierjacht ... hij gaf wel driehonderd thalers ... en zij was niks
mooier dan jij, zeg.
REGINE (_op hem toeloopend_). Er uit, zeg ik je!
ENGSTRAND (_wijkt terug_). Nou, nou; jij zal me toch niet gaan slaan,
he?
REGINE. Jawel! Als je nog iets van moeder zegt, dan sla ik je. Er uit,
zeg ik je! (_dringt hem naar de tuindeur_). En sla niet met de deuren;
de jonge mijnheer Alving....
ENGSTRAND. ... die slaapt, jawel. Je bent verbazend bezorgd voor den
jongen mijnheer Alving.... (_zachter_). Oho; is _hij_ 't misschien
die...?
REGINE. Er uit, en maak dat je wegkomt! Je bent niet goed snik mensch!
Neen, niet dien kant. Daar komt dominee Manders aan. Gauw de keukentrap
af!
ENGSTRAND (_naar rechts_). Ja, ja, ik ga al. Maar praat eens met hem die
daar aankomt. _Hij_ is de man die je zeggen zal wat een kind zijn vader
verschuldigd is. Want ik ben toch je vader, zie je, dat kan ik bewijzen
uit je geboorteakte.
(_Hij gaat weg door de tweede deur, die Regine heeft opengedaan en weer
achter hem sluit_).
(_Regine kijkt gauw even in den spiegel, waait zich met haar zakdoek en
trekt haar halsboordje wat recht; dan doet zij of ze bezig is met de
bloemen_).
(_Dominee Manders, in overjas en met een parapluie en een klein
reistaschje met een riem over zijn schouders, komt door de tuindeur in
de serre
|