p en neer; blijft een
poosje op den achtergrond staan met de handen op den rug en kijkt uit in
den tuin. Dan komt hij weer bij de tafel terug, neemt een boek op en
kijkt naar den titel, schrikt en kijkt nog meer boeken in_). Hm,... zoo
... ja!
(_Mevrouw Alving komt binnen door de deur links, gevolgd door Regine,
die dadelijk weer weg gaat door de voorste deur rechts_).
MEVR. ALVING (_reikt hem de hand_). Welkom dominee.
DOM. MANDERS. Goeden dag, mevrouw. Daar ben ik zooals ik u beloofde.
MEVR. ALVING. Altijd op klokslag.
DOM. MANDERS. Maar 't was moeilijk genoeg om weg te komen. Al die
commissies en besturen waarin ik zit....
MEVR. ALVING. Des te vriendelijker van u dat u zoo vroeg komt. Nu kunnen
wij onze zaken afdoen voor wij aan tafel gaan. Maar waar is uw koffer?
DOM. MANDERS. (_snel_). Mijn goed staat in den winkel, beneden bij den
steiger. Ik logeer daar van nacht.
MEVR. ALVING (_onderdrukt een glimlach_). Is u er waarlijk niet toe te
bewegen bij mij te overnachten ... ook dezen keer niet?
DOM. MANDERS. Neen, neen, mevrouw; overigens zeer veel dank. Ik blijf
maar daar beneden, zooals gewoonlijk. Dat is zoo gemakkelijk, als ik
weer aan boord moet.
MEVR. ALVING. Nu, u moet doen zooals u wil. Maar ik zou anders wel
denken dat wij twee oude menschen....
DOM. MANDERS. Och heertje ja, u maakt maar gekheid. Nu ja, u is
natuurlijk van daag uitermate blij. Eerst het inwijdingsfeest morgen, en
dan heeft u ook Oswald weer thuis, hoor ik.
MEVR. ALVING. Ja, verbeeld u, wat een geluk voor mij! Het is nu al meer
dan twee jaar geleden dat hij het laatst thuis was. En nu heeft hij
beloofd den heelen winter bij mij te zullen blijven.
DOM. MANDERS. Och ja, waarlijk? Dat is aardig en hartelijk van hem. Want
het moet wel heel wat aantrekkelijker zijn om in Rome of Parijs te
wonen, denk ik zoo.
MEVR. ALVING. Ja, maar hier thuis heeft hij zijn moeder, ziet u. Och,
mijn eigen lieve jongen,... hij heeft nog wel hart voor zijn moeder!
DOM. MANDERS. Dat zou toch ook al te treurig zijn als afwezigheid en
zich bezig houden met kunst, zulke natuurlijke gevoelens zou doen
uitslijten.
MEVR. ALVING. Ja, dat mag u wel zeggen. Maar bij hem is daar waarlijk
geen nood voor. 't Zal mij heusch benieuwen of u hem zal herkennen. Hij
komt straks beneden; hij ligt nu boven wat te rusten op de canape....
Maar ga toch zitten, waarde dominee.
DOM. MANDERS. Dank u. 't Schikt u dus nu wel...?
MEVR. ALVING. Welzeker. (_Zi
|