(_kijkt hem steeds aan_).
DOM. MANDERS. En wat zegt u van dat alles?
MEVR. ALVING. Ik zeg dat Oswald gelijk had in ieder woord dat hij zei.
DOM. MANDERS (_blijft staan_). Gelijk? Gelijk? In zulke principes!
MEVR. ALVING. Hier in mijn eenzaamheid ben ik er toe gekomen er net
eender over te denken, dominee. Maar ik heb nooit gewaagd het onderwerp
aan te roeren. Nu, 't is goed; mijn jongen zal voor mij spreken.
DOM. MANDERS. U is een beklagenswaardige vrouw, mevrouw Alving. Maar nu
wil ik eens een ernstig woord met u spreken. Nu is het niet meer uw
zakenbeheerder en raadsman, die voor u staat. Het is de geestelijke,
zooals hij voor u stond in het moeilijkste uur van uw leven.
MEVR. ALVING. En wat heeft de geestelijke mij te zeggen?
DOM. MANDERS. Eerst wil ik uw herinneringen wakker roepen, mevrouw. Het
tijdstip is wel gekozen. Morgen zal het tien jaar geleden zijn dat uw
man gestorven is; morgen zal het gedenkteeken onthuld worden voor hem,
die heengegaan is. Morgen zal ik spreken tot de heele verzamelde schare;
maar heden wil ik spreken tot u alleen.
MEVR. ALVING. Goed, dominee; ga u gang!
DOM. MANDERS. Weet u nog, dat u, na ter nauwernood een jaar getrouwd te
zijn geweest, aan den rand van den afgrond heeft gestaan? Dat u uw huis
en haard verliet,... dat u wegliep van uw man;... ja mevrouw Alving
wegliep, wegliep, en weigerde terug te keeren tot hem, hoezeer hij er
ook om bad en smeekte?
MEVR. ALVING. Heeft u vergeten hoe grenzenloos ongelukkig ik mij
gevoelde dat eerste jaar?
DOM. MANDERS. Dat is juist de echte geest van verzet die geluk eischt
hier in het leven. Welk recht hebben wij menschen op geluk? Neen, wij
moeten onzen plicht doen, mevrouw! En uw plicht was het te blijven bij
den man, dien u eens gekozen had, en aan wien u verbonden was door
heilige banden.
MEVR. ALVING. U weet best wat voor een leven Alving leidde in dien tijd;
aan welke uitspattingen Bij zich schuldig maakte.
DOM. MANDERS. Ik weet heel goed welke geruchten er over hem rondgingen;
en ik ben zeker de allerlaatste om zijn levenswandel in zijn jeugd goed
te keuren, voor zoover die geruchten waarheid bevatten. Maar een vrouw
is niet als rechter gesteld over haar man. Het was uw plicht geweest in
nederigheid het kruis te dragen, dat een Hoogere Wil noodig voor u
geacht had. Maar in plaats daarvan wierp u in arren moede uw kruis af,
verliet den struikelende dien u had moeten steunen, zette uw goeden naam
op het spel, en ..
|