en....
(_Doet de deur open en kijkt buiten_). Neen ... niets in de brievenbus;
heelemaal leeg. (_Loopt door de kamer_). Och malligheid! Hij doet 't
immers niet. Zoo iets kan immers niet gebeuren. 't Is een
onmogelijkheid. Ik heb immers drie kleine kinderen.
DE KINDERMEID (_komt met een groote kartonnen doos uit de kamer links_).
Eindelijk heb ik toch de doos met uw costuum gevonden.
NORA. O dank je; zet ze maar op de tafel.
DE KINDERMEID. 't Is zonde, mevrouw; het kan nog heel goed in orde
gemaakt worden; 't is alleen een geduldwerkje.
NORA. Ja, ik zal mevrouw Linde gaan vragen of die mij een beetje helpen
wil.
DE KINDERMEID. Wou u nu weer uitgaan? In dit leelijke weer? Mevrouw Nora
zal nog kou vatten ... en ziek worden.
NORA. O, dat zou het ergste niet zijn. Wat doen de kinderen?
DE KINDERMEID. De arme stakkerdjes spelen met al het moois van den
kerstboom, maar....
NORA. Vragen ze dikwijls naar mij?
DE KINDERMEID. Ze zijn het zoo gewend dat Mamaatje bij hen is.
NORA. Ja maar, Anna-Marie, ik kan voortaan niet zooveel meer bij hen
zijn als vroeger.
DE KINDERMEID. Och, kleine kinderen wennen aan alles.
NORA. Geloof je dat? Geloof je dat ze hun Mama zouden vergeten als zij
voor goed weg was?
DE KINDERMEID. 't Is zonde ... voor goed weg.
NORA. Hoor eens, Anna-Marie, vertel me eens ... daar heb ik al zoo
dikwijls over gedacht ... hoe kon je het toch over je hart verkrijgen om
je kind bij vreemden te doen?
DE KINDERMEID. Maar dat moest ik wel, toen ik als min bij de kleine Nora
zou komen.
NORA. Ja maar, dat je dat _wou_ doen?
DE KINDERMEID. Als ik zoo'n goeden minnedienst kon krijgen? Een arme
meid die ongelukkig gemaakt is, mag nog blij toe zijn. Want die slechte
kerel deed heelemaal niets voor mij.
NORA. Maar je dochter heeft je zeker vergeten.
DE KINDERMEID. O neen, dat heeft ze toch waarlijk niet. Zij heeft mij
geschreven, toen zij is aangenomen en ook toen ze getrouwd is.
NORA (_omhelst haar_). Mijn oude Anna-Marie, je bent een goede moeder
voor mij geweest toen ik klein was.
DE KINDERMEID. Kleine Nora, dat stakkerdje, had immers geen andere
moeder dan mij.
NORA. En als de kleintjes geen andere moeder hadden, dan weet ik wel dat
jij ook voor hen.... Och mallepraat. (_Doet de doos open_). Ga nu maar
weer bij de kinderen. Nu moet ik.... Morgen zal je eens zien hoe
prachtig ik zijn zal.
DE KINDERMEID. Ja, daar zal zoo waar niemand op het heele bal zijn zoo
prachtig als
|