ijkt naar binnen_). Wat ga je in de
slaapkamer doen?
NORA. Mijn maskeradepak uit doen.
HELMER (_bij de open deur_). Ja, dat is goed; tracht tot rust en weer in
evenwicht te komen, mijn arm verschrikt zangvogeltje. Rust maar eens
lekker uit; ik heb breede vleugels om je mee te dekken (_loopt rond
dichtbij de deur blijvend_). O, wat is ons huis toch gezellig en mooi,
Nora. Hier ben je veilig; hier zal ik je houden als een opgejaagde duif,
die ik ongedeerd uit de klauwen van een havik heb gered; ik zal je arm
kloppend hartje wel tot kalmte brengen. Zoo zachtjes aan, Nora, geloof
me maar. Morgen zal je alles al in een heel ander licht zien; al gauw
zal alles weer net zijn als vroeger; ik zal je niet dikwijls meer
behoeven te herhalen dat ik je vergeven heb; je zult zelf wel heel goed
voelen dat ik het gedaan heb. Hoe ben je toch op het idee gekomen dat ik
je verstooten zou of je ook maar iets verwijten? Och Noraatje, je kent
het hart van een echten man nog niet. Er is voor een man zoo iets
onbeschrijfelijk zoets en bevredigends in het gevoel dat hij zijn vrouw
vergiffenis geschonken heeft, zoo van ganscher harte, zie je. Zij is
daarmee om zoo te zeggen dubbel zijn eigendom geworden; hij heeft haar
als 't ware op nieuw haar plaats in de wereld gegeven; zij is in zekeren
zin nu zoowel zijn kind als zijn vrouw geworden. Zoo zal jij voortaan
voor mij zijn, jij mijn klein hulpeloos wezentje. Wees maar niet bang,
Nora, wees alleen maar openhartig tegen mij; ik zal zoowel je wil als je
geweten zijn.... Wat is dat nu? Ben je niet naar bed gegaan? Heb je je
verkleed?
NORA (_in haar daagsche japon_). Ja, Torwald, ik heb mij verkleed.
HELMER. Maar waarom, nu nog zoo laat?...
NORA. Ik ga van nacht niet slapen.
HELMER. Maar, lieve Nora....
NORA (_kijkt op de klok_). Het is nog niet zoo heel laat. Ga hier eens
zitten, Torwald; wij hebben een heelen boel te bespreken (_zij gaat
zitten aan den eenen kant van de tafel_).
HELMER. Nora,... wat beteekent dat? Dat strakke gezicht....
NORA. Ga er bij zitten ... het zal lang duren. Ik heb veel met je te
bepraten.
HELMER (_gaat tegenover haar aan de tafel zitten_). Je maakt me angstig,
Nora. En ik begrijp je niet.
NORA. Neen, dat is het juist. Je begrijpt mij niet. En ik heb jou ook
nooit begrepen ... voor van avond. Neen, je moet mij niet in de rede
vallen. Je moet alleen maar luisteren. Dit is een afrekening, Torwald.
HELMER. Hoe bedoel je dat?
NORA (_na een kort zw
|