de deur was.
NORA. O, dat was dokter Rank, maar die komt niet als dokter; dat is onze
beste vriend, en hij komt hier op zijn minst eens per dag eens
aanloopen. Neen, Torwald heeft geen ziek uur meer gekend na dien tijd.
En de kinderen zijn frisch en gezond en ik ook. (_Springt op en klapt in
de handen_). O, Kristine, wat is het toch verrukkelijk om te leven en
gelukkig te zijn!... Neen maar ... 't is toch afschuwelijk van me ... ik
praat aldoor maar over mezelf. (_Gaat dicht bij haar zitten op een
tabouretje en legt haar armen op Kristine's schoot_). Och toe, wees niet
boos op mij!... Zeg eens, is het heusch waar dat je niet van je man
hieldt? Waarom nam je hem dan?
MEVR. LINDE. Mijn moeder leefde nog en zij was bedlegerig en
hulpbehoevend. En dan had ik nog twee jongere broers om voor te zorgen.
Ik vond mijzelf toen niet verantwoord als ik hem niet aannam.
NORA. Neen ... neen ... daar kan je wel gelijk in hebben. Dus toen was
hij rijk?
MEVR. LINDE. Ik geloof dat hij er warmpjes in zat. Maar hij had geen
vast bestaan, en zijn zaken schenen niet zoo heel goed te staan. Althans
toen hij stierf ging alles over den kop en bleef er niets over.
NORA. En toen?
MEVR. LINDE. Ja, toen moest ik er mij maar doorheen slaan met het
een-en-ander te verkoopen en een schooltje te houden en wat ik verder
zoo hier en daar te doen kon krijgen. De laatste drie jaar zijn voor mij
geweest, als een enkele lange werkdag zonder rust. Nu is die uit, Nora.
Mijn arme moeder heeft mij niet meer noodig, want zij is heengegaan. En
de jongens hebben mij ook niet meer noodig; zij zijn in betrekking en
kunnen voor zichzelf zorgen.
NORA. Wat moet je je nu opgelucht voelen....
MEVR. LINDE. Och neen; alleen niet-te-zeggen leeg. Niemand meer om voor
te leven. (_Staat zenuwachtig op_). Daarom hield ik het daarginder in
dien uithoek niet meer uit. Hier moet het toch gemakkelijker zijn om
iets te vinden dat je heelemaal in beslag neemt en je gedachten bezig
houdt. Als ik maar zoo gelukkig was een vaste betrekking te krijgen,
iets op een kantoor of zoo....
NORA. O maar Kristine, dat is zoo vreeselijk inspannend; en je ziet er
nu al zoo vermoeid uit. Het zou heel wat beter voor je zijn als je eerst
eens een poosje naar een badplaats ging.
MEVR. LINDE (_gaat naar het raam_). Ik heb geen Papa die mij reisgeld
geven kan.
NORA (_staat op_). O, wees niet boos op mij.
MEVR. LINDE (_naar haar toegaand_). Lieve Nora, wees jij niet boos op
mij
|