wezen te gehoorzamen, _maar dan moet
men ook_ [p.302] _noodlottig-zeker voelen dat het 't hoogste van het
wezen is!_--zoo brengt ook _Geertjes_ daad haar eerst tot het zuivere
inzicht, dat te huwen of sexueelen omgang te hebben zonder liefde,
minderwaardig is en brengt haar daarna en daardoor tot de tweede goede
daad: van liever haar heele leven ontbering en smaad te dragen, dan haar
toevlucht te zoeken in een gemakkelijk huwelijk, met een braven, rijken
boer, die haar grenzeloos liefheeft, om aldus voor de hardheid der
wereld geborgen te zijn. Hoe zou het dan ook kunnen dat Geertje zich
schame voor haar daad, of iets van haren natuurlijken trots of fierheid
inboete gelijk die vele schijnbare-lotgenooten! Na dit alles te hebben
ingezien, voelen wij dan ook met zekerheid, dat wij in de persoon van
_Geertje_ hebben te erkennen een van die hoog-nobele en in waarheid
groote figuren, die tegelijk monumenten voor en incarnaties van de
Liefde op aarde zijn.
Maar hoe weinig zouden wij dat vermoed hebben, indien wij _Geertje_ in
het leven hadden ontmoet, hoe weinig dus ook, dat wij eigenlijk heel
diep en nederig voor haar moesten buigen, en dat "die geheimzinnige
Macht, die de wereld regeert" veel sterker in haar leefde dan in vele in
heerlijkheid gezeten vorsten en voornamen en geleerden, die roem en eer
en geluk in overvloed oogsten! En met deze opmerking kom ik meteen tot
de bespreking van een andere superieure eigenschap van dit werk, eene,
die het gemeen heeft met alle werkelijk groote kunst: _dat het
uitspreekt, wat geen andere mond dan die der kunst kan uitspreken, dat
het stem en uiting geeft aan wat voor onze ooren geen stem en geen
uiting had_. Want ziet eens en denkt het u goed in en doet eens flink uw
best, mij ter dege te begrijpen: als ge in het leven zulk een "verleid
dienstmeisje," als ge eens diezelfde Geertje had ontmoet, armelijk,
vervallen, gedwongen in uitersten nood een toevlucht te zoeken voor haar
zwak, zwanger lijf, bij hondsche, gemeene, vervuilde familie; als ge
eens in het leven zulk een meisje had ontmoet, dat absoluut geen
"berouw" over haar "misstap" toonde en nog den man, die haar verleid en
gedupeerd heeft, in slaafsche gedweeheid achterna blijft loopen, [p.303]
wat zoudt gij anders voor haar hebben dan een weinig stuursch
medelijden, vermengd met minachting, gij, die de grootheid van haar ziel
niet zoudt kennen, gij, die haar drijfveeren: haar liefde, haar
vertrouwen, haar hoop, hare grenzelooz
|