'en nieuwe ondernemink. Je
brengt d'er je geld niet as bij de spaarkas!
--Nou kijk 'is an! riep Geertje overtuigd.
Wel begreep ze veel niet, in het gesprek, maar wat ze begreep was
genoeg voor haar drift.
Tante had haar aangezien, en plotseling op anderen toon:
--O ja, maar as jai ons no' ga tegewerke, geef je graufader zeker
niks.
--Ik? wat heb ik d'er mee te make!
--_Nou ... 'et is toch jou geld ook_.
Tante zei niets meer, als aarzelend sjokte ze 't keukentje in.
Geertje had moeite om niet te schreien. Maar ze wou niet, vooral nu
niet schreien! Het was zoo naar, zoo anders hier alles, vijand was
ze dus met Tante, en ze had nog geen dienst, ze had niks.... Maar
die arme goeie Grootva.... Wacht....
Ge denkt nu, na dat "Wacht," dat Geertje haar grootouders gaat
waarschuwen. Mis! dat eigenaardig jeugdig-lichtzinnige en dat
weifelend-bedeesde, 't laatste vooral tegenover menschen die in haar
nabijheid zijn, verhinderen dat. Ze gaat nu een lieven brief naar huis
schrijven en denkt daarmee genoeg gedaan te hebben. Ja zelfs laat ze
Tante den brief lezen, om die maar te laten merken, dat Tante's
wantrouwen ongegrond is. Och, ze heeft zoo graag met iedereen vrede en
geeft zoo gaarne en zoo makkelijk toe; _nu nog haar hoogste en innigste
wezen niet gewekt is_. En dan, moet ge denken, is er niets erger voor
een grootmoedig-aangelegd jong menschje, dan dat iemand hem bedektelijk
verwijt, dat hij uit eigenbelang iets doet of nalaat. En met het door
mij gecursiveerde zinnetje van Tante gebeurt dat: Tante weet wel wat ze
doet!--Uit den daarvoor door mij gecursiveerden zin, voelt ge, dat
Geertje toch ook wel [p.326] heel veel van haar strengen grootvader
houdt.--
Maar schitterender, maar onovertreffelijk, worden Geertje's weifelingen,
haar onbewuste zelfbedrog, haar zwakheid van rust te willen hebben en
niet tusschen al dat geknoei te willen zitten, gebeeld in het volgende:
(Oom zit haar te "bewerken" opdat ze hem maar geen spaak tusschen het
wiel zal steken en zegt ten slotte:)
Ik zeg 'et mit de beste bedoelinge. Als jij de'r op tege heb, da 'k
'et vraag ... dan doen ik 't niet....
Geertje voelde 't in d'er ooren, aan de manier waarop Oom,
aarzelend, ze zachter zei, dat hij de laatste woorden niet meende,
dat-ie haar daar laf beloog. _Maar dan moest het ook maar, dan
moest het maar, zoo kon ze zich niet inhoude
|